bereit znamená v Holandčina

Nemčina	Holandčina
bereit [bereiter; am bereitesten] Adjektiv	afbijvoeglijk naamwoord gaarnebijvoeglijk naamwoord gereedbijvoeglijk naamwoord graagbijvoeglijk naamwoord klaarbijvoeglijk naamwoord metgenoegenbijvoeglijk naamwoord
bereiten [bereitete; hat bereitet] Verb	aanmakenv bereidenv toebereidenv voorbereidenv
vorbereiten [bereitete vor; hat vorbereitet] (auf +AKK) Verb	aanmakenv bereidenv toebereidenv voorbereidenv
bereits Adverb	albijwoord alreedsbijwoord alvastbijwoord reedsbijwoord
die Bereitung [der Bereitung; die Bereitungen] Substantiv	bereidingsubstantief toebereidingsubstantief voorbereidingsubstantief voorbereidselsubstantief
bereitwillig [bereitwilliger; am bereitwilligsten] Adjektiv	attentbijvoeglijk naamwoord bereidwilligbijvoeglijk naamwoord gaarnebijvoeglijk naamwoord graagbijvoeglijk naamwoord metgenoegenbijvoeglijk naamwoord toeschietelijkbijvoeglijk naamwoord
Kummer bereiten	bedroevenwerkwoord ergerenwerkwoord grieven verdrietdoen verdrietenwerkwoord
die Vorbereitung [der Vorbereitung; die Vorbereitungen] Substantiv	bereidingsubstantief toebereidingsubstantief voorbereidingsubstantief voorbereidselsubstantief

História vyhľadávania