bar znamená v Holandčina
| Nemčina | Holandčina |
|---|---|
| barsch [barscher; am barschesten] Phrase | onbeleefdbijvoeglijk naamwoord onheusbijvoeglijk naamwoord onkiesbijvoeglijk naamwoord ruwbijvoeglijk naamwoord vlegelachtigbijvoeglijk naamwoord |
| die Barschaft [der Barschaft; die Barschaften] Substantiv | kontantgeldsubstantief |
| bersten [barst; ist geborsten] Verb | |
| der Bart [des Bartes/Barts; die Bärte] Substantiv | |
| bartlos Adjektiv | baardeloosbijvoeglijk naamwoord |
| die Abart [der Abart; die Abarten] Substantiv | aardsubstantief slagsubstantief soort [soorten]substantief |
| absehbar [absehbarer; am absehbarsten] Adjektiv | afzienbaarbijvoeglijk naamwoord |
| achtbar [achtbarer; am achtbarsten] Adjektiv | achtbaarbijvoeglijk naamwoord achtenswaardigbijvoeglijk naamwoord |
| dankbar [dankbarer; am dankbarsten] Adjektiv | dankbaarbijvoeglijk naamwoord erkentelijkbijvoeglijk naamwoord |
| ehrbar [ehrbarer; am ehrbarsten] Adjektiv | edelachtbaarbijvoeglijk naamwoord eerbiedwaardigbijvoeglijk naamwoord eerwaardigbijvoeglijk naamwoord respectabelbijvoeglijk naamwoord |
| erbärmlich [erbärmlicher; am erbärmlichsten] Adjektiv | beklagenswaardigbijvoeglijk naamwoord belabberdbijvoeglijk naamwoord ellendigbijvoeglijk naamwoord erbarmelijkbijvoeglijk naamwoord miserabelbijvoeglijk naamwoord schamelbijvoeglijk naamwoord schunnigbijvoeglijk naamwoord stumperigbijvoeglijk naamwoord zieligbijvoeglijk naamwoord |
| erkennbar [erkennbarer; am erkennbarsten] Adjektiv | herkenbaarbijvoeglijk naamwoord |
| fruchtbar [fruchtbarer; am fruchtbarsten] Adjektiv | vruchtbaarbijvoeglijk naamwoord |
| gangbar [gangbarer; am gangbarsten] Adjektiv | begaanbaarbijvoeglijk naamwoord gangbaarbijvoeglijk naamwoord |
