Nemčina | Holandčina |
---|---|
abends Adverb | 'savondsbijwoord |
der Abend [des Abends; die Abende] Substantiv | avond [avonden]m |
wohlhabend [wohlhabender; am wohlhabendsten] Adjektiv | bemiddeldbijvoeglijk naamwoord gegoedbijvoeglijk naamwoord gezetenbijvoeglijk naamwoord welgesteldbijvoeglijk naamwoord |
der Silvesterabend [des Silvesterabends; die Silvesterabende] Substantiv | |
sonnabends Adverb | opzaterdagbijwoord zaterdagsbijwoord |
der Sonnabend [des Sonnabends; die Sonnabende] Substantiv |