Holländisch-Deutsch Wörterbuch »

we bedeutet auf Deutsch

HolländischDeutsch
wederwoord substantief

die Antwort [der Antwort; die Antworten]Substantiv

wederzijds bijvoeglijk naamwoord

beiderseitigAdjektiv

gegenseitigAdjektiv

wechselseitigAdjektiv

wedijver m

der Wetteifer [des Wetteifers; —]Substantiv

wedijveren v

konkurrieren [konkurrierte; hat konkurriert]Verb

wetteifern [wetteiferte; hat gewetteifert]Verb

wedstrijd

Konkurrenz-Prüfung

wedstrijd m

der Wettbewerb [des Wettbewerb(e)s; die Wettbewerbe]Substantiv

wedstrijd o

das Preisausschreiben [des Preisausschreibens; die Preisausschreiben]Substantiv

weduwe substantief

die Witwe [der Witwe; die Witwen]Substantiv

weduwnaar m

der Witwer [des Witwers; die Witwer]Substantiv

weduwnaarschap

Wittum

weduwnaarstaat

Wittum

wee

wehe

wee bijvoeglijk naamwoord

wehAdjektiv

wee m

der Schmerz [des Schmerzes; die Schmerzen]Substantiv

wee o

das Weh [des Wehs, des Wehes; die Wehe]Substantiv

weefgetouw m

der Webstuhl [des Webstuhles, des Webstuhls; die Webstühle]Substantiv

weefsel m

der Stoff [des Stoff(e)s; die Stoffe]Substantiv

weefsel o

das Gewebe [des Gewebes; die Gewebe]Substantiv

das Gewirk [des Gewirkes|Gewirks; die Gewirke]Substantiv

das Zeug [des Zeug(e)s; die Zeuge]Substantiv

weegbree m

der Wegerich [des Wegerichs; die Wegeriche]Substantiv

weegglas

Senkwage

weegglas o

das Aräometer [des Aräometers; die Aräometer]Substantiv

weegschaal substantief

die Waage [der Waage; die Waagen]Substantiv

weeheid substantief

die Übelkeit [der Übelkeit; —]Substantiv

weeheid m

der Ekel [des Ekels; die Ekel]Substantiv

week substantief

die Woche [der Woche; die Wochen]Substantiv

week bijvoeglijk naamwoord

weich [weicher; am weichsten]Adjektiv

weekblad substantief

die Wochenschrift [der Wochenschrift; die Wochenschriften]Substantiv

weekdag m

der Werktag [des Werktages, des Werktags; die Werktage]Substantiv

der Wochentag [des Wochentages, des Wochentags; die Wochentage]Substantiv

weekdier substantief

die Molluske [der Molluske; die Mollusken]Substantiv

weekheid substantief

die WeichheitSubstantiv

weeklagen v

jammern [jammerte; hat gejammert] (über +AKK)Verb

lamentieren [lamentierte; hat lamentiert]Verb

weekmaken werkwoord

verweichlichen [verweichlichte; ist verweichlicht]Verb

weekmaken v

erweichen [erweichte; hat erweicht]Verb

123