Holländisch | Deutsch |
---|---|
slagen | |
slagen werkwoord | gelingen [gelang; ist gelungen]Verb |
slagenvoor | |
slagenvoor werkwoord | gelingen [gelang; ist gelungen]Verb |
beraadslagen werkwoord | beratschlagen [beratschlagte; hat beratschlagt]Verb |
beraadslagen bijvoeglijk naamwoord | überlegen [überlegener; am überlegensten]Adjektiv |
toeslag [toeslagen] m | der Anhang [des Anhanges/Anhangs; die Anhänge]Substantiv der Zusatz [des Zusatzes; die Zusätze]Substantiv der Zuschlag [des Zuschlages, des Zuschlags; die Zuschläge]Substantiv der ZuschußSubstantiv |
veldslag [veldslagen] m | der Kampf [des Kampf(e)s; die Kämpfe]Substantiv |
verslagen | |
volslagen bijvoeglijk naamwoord | total [kSt.:]Adjektiv |
volslagen bijwoord | ganzAdverb |
welslagen m | der Erfolg [des Erfolges, des Erfolgs; die Erfolge]Substantiv |
welslagen o | das Gelingen [des Gelingens; —]Substantiv |