Holländisch | Deutsch |
---|---|
ijdel bijvoeglijk naamwoord | eitel [eitler; am eitelsten]Adjektiv hinfällig [hinfälliger; am hinfälligsten]Adjektiv vergeblichAdjektiv |
ijdel bijwoord | vergebensAdverb |
ijdelheid substantief | die Vergeblichkeit [der Vergeblichkeit; die Vergeblichkeiten]Substantiv |
ijdelheid substantief abwertend | die Eitelkeit [der Eitelkeit; (Plural selten:) die Eitelkeiten]Substantiv |
lijdelijk bijvoeglijk naamwoord | passiv [passiver; am passivsten]Adjektiv |
onvermijdelijk bijvoeglijk naamwoord | unvermeidlichAdjektiv |
tijdelijk | |
tijdelijk bijvoeglijk naamwoord | provisorisch [provisorischer; am provisorischsten]Adjektiv |
zijdelings bijvoeglijk naamwoord | indirekt [indirekter; am indirektesten]Adjektiv mittelbar [mittelbarer; am mittelbarsten]Adjektiv |