Holandčina-Nemčina slovník »

wee znamená v Nemčina

HolandčinaNemčina
overenweer bijvoeglijk naamwoord

reziprokAdjektiv

wechselseitigAdjektiv

pijpzweer substantief

die Fistel [der Fistel; die Fisteln]Substantiv

pikhouweel substantief

die Hacke [der Hacke; die Hacken]Substantiv

pikhouweel m

der Karst [des Karstes; die Karste]Substantiv

tegenweer substantief

die Gegenwehr [der Gegenwehr; die Gegenwehren]Substantiv

tegenweer m

der Widerstand [des Widerstands, des Widerstandes; die Widerstände]Substantiv

tentweede

zweitens

teweegbrengen werkwoord

antun [tat an; hat angetan]Verb

zur Welt bringen

teweegbrengen v

bewirken [bewirkte; hat bewirkt]Verb

gebärenVerb

hervorrufen [rief hervor; hat hervorgerufen]Verb

veranlassen [veranlasste; hat veranlasst]Verb

verursachen [verursachte; hat verursacht]Verb

zufügen [fügte zu; hat zugefügt]Verb

twee telwoord

zweiZahlwort

tweedealt substantief

die Altstimme [der Altstimme; die Altstimmen]Substantiv

tweedeluitenant

Unterleutnant

tweedenaamval m

der Genitiv [des Genitivs; die Genitive]Substantiv

tweeërlei bijvoeglijk naamwoord

zweierlei

tweegesprek m

der Dialog [des Dialogs, des Dialoges; die Dialoge]Substantiv

tweegesprek o

das Zwiegespräch [des Zwiegespräches, des Zwiegesprächs; die Zwiegespräche]Substantiv

tweehandig bijvoeglijk naamwoord

zweihändig

tweeklank m

der Diphthong [des Diphthongs, des Diphthonges; die Diphthonge]Substantiv

tweekleurig bijvoeglijk naamwoord

zweifarbigAdjektiv

tweeledig bijvoeglijk naamwoord

doppeltAdjektiv

zweifachAdjektiv

zweiteiligAdjektiv

tweeling m

der Zwilling [des Zwillings; die Zwillinge]Substantiv

tweemaster m

der Zweimaster [des Zweimasters; die Zweimaster]Substantiv

tweepersoonskamer o

das Zweibettzimmer [des Zweibettzimmers; die Zweibettzimmer]Substantiv

tweesnijdend bijvoeglijk naamwoord

zweischneidig [zweischneidiger; am zweischneidigsten]Adjektiv

tweespalt substantief

die Fehde [der Fehde; die Fehden] (im Mittelalter)Substantiv

die Zwietracht [der Zwietracht; die Zwietrachten]Substantiv

tweespalt m

der Hader [des Haders; —, die Hadern]Substantiv

der Streit [des Streites, des Streits; die Streite]Substantiv

der Zank [des Zankes; —]Substantiv

der Zwiespalt [des Zwiespalts, des Zwiespaltes; die Zwiespalte, die Zwiespälte]Substantiv

der Zwist [des Zwistes, des Zwists; die Zwiste]Substantiv

3456

História vyhľadávania