Holandčina-Nemčina slovník »

iep znamená v Nemčina

HolandčinaNemčina
iep substantief

die Rüster [der Rüster; die Rüstern]Substantiv

die Ulme [der Ulme; die Ulmen]Substantiv

benedenverdieping o

das Erdgeschoß [des Erdgeschoßes; die Erdgeschoße]Substantiv

diep bijvoeglijk naamwoord

tief [tiefer; am tiefsten]Adjektiv

diepgaand bijvoeglijk naamwoord

eingehend [eingehender; am eingehendsten]Adjektiv

diepte substantief

die Tiefe [der Tiefe; die Tiefen]Substantiv

griep substantief

die Grippe [der Grippe; die Grippen]Substantiv

koffiepot substantief

die Kaffeekanne [der Kaffeekanne; die Kaffeekannen]Substantiv

ondiep bijvoeglijk naamwoord

flach [flacher; am flachsten]Adjektiv

piepen werkwoord

knirschen [knirschte; hat geknirscht]Verb

piepen v

fletschen [fletschte; hat gefletscht]Verb

pfeifen [pfiff; hat/ist gepfiffen]Verb

piepen [piepte; hat gepiept]Verb

winseln [winselte; hat gewinselt]Verb

zwitschern [zwitscherte; hat gezwitschert]Verb

pieper substantief

die Kartoffel [der Kartoffel; die Kartoffeln]Substantiv

pieper m

der Erdapfel [des Erdapfels; die Erdäpfel]Substantiv

piepklein bijvoeglijk naamwoord

winzig [winziger; am winzigsten]Adjektiv

poliep m

der Polyp [des Polypen; die Polypen]Substantiv

politiepost substantief

die Polizeiwache [der Polizeiwache; die Polizeiwachen]Substantiv

politiepost m

Polizeiamt

stereotiep bijvoeglijk naamwoord

stereotypischAdjektiv

stiep m

das Stereotyp [des Stereotyps; die Stereotype]Substantiv

tussenverdieping m

der Zwischenstock [des Zwischenstocks|Zwischenstockes; die Zwischenstöcke]Substantiv

vakantieplaats m

der Ferienort [des Ferienortes, Ferienorts; die Ferienorte]Substantiv

verdieping substantief

die Etage [der Etage; die Etagen]Substantiv

verdieping m

der Stock [des Stocks, des Stockes; die Stöcke, die Stöcker]Substantiv

verdieping o

das Geschoß [des Geschoßes; die Geschoße]Substantiv

das Stockwerk [des Stockwerkes, des Stockwerks; die Stockwerke]Substantiv

zoetwaterpoliep substantief

die Hydra [der Hydra; die Hydren]Substantiv

die Wasserschlange [der Wasserschlange; die Wasserschlangen]Substantiv

zwiepen v

schlingen [schlang; hat geschlungen]Verb

schwingen [schwang; hat/ist geschwungen]Verb