Holandčina-Nemčina slovník »

hoog znamená v Nemčina

HolandčinaNemčina
hoog bijvoeglijk naamwoord

erhaben [erhabener; am erhabensten]Adjektiv

hoch [höher; am höchsten]Adjektiv

hoogachten werkwoord

hochschätzen [schätzte hoch; hat hochgeschätzt]Phrase

hoogachten v

achten [achtete; hat geachtet für +Akkusativ]Verb

hoogbejaard bijvoeglijk naamwoord

bejahrt [bejahrter; am bejahrtesten]Adjektiv

hoogdravendheid o

das Pathos [des Pathos; —]Substantiv

hoogheid substantief

die Eminenz [der Eminenz; die Eminenzen]Substantiv

die Erlaucht [der Erlaucht; die Erlauchten]Substantiv

die Exzellenz [der Exzellenz; die Exzellenzen]Substantiv

die Hoheit [der Hoheit; die Hoheiten]Substantiv

die Majestät [der Majestät; die Majestäten]Substantiv

hoogoven m

der Hochofen [des Hochofens; die Hochöfen]Substantiv

hoogrood bijvoeglijk naamwoord

hochrot

ponceau

hoogst bijvoeglijk naamwoord

am meisten

meist

hoogstens bijwoord

zumeist

hoogte substantief

die Höhe [der Höhe; die Höhen]Substantiv

hoogte o

das Niveau [des Niveaus; die Niveaus]Substantiv

hoogtegrens substantief

die Decke [der Decke; die Decken]Substantiv

die Zimmerdecke [der Zimmerdecke; die Zimmerdecken]Substantiv

hoogtepunt substantief

die Erdferne [der Erdferne; —]Substantiv

hoogtepunt m

der Zenit [des Zenits, des Zenites; —]Substantiv

hoogtepunt o

das Apogäum [des Apogäums; die Apogäen]Substantiv

hoogterras m

der Altan [des Altans/Altanes; die Altane]Substantiv

der Söller [des Söllers; die Söller]Substantiv

hoogwater substantief

die Flut [der Flut; die Fluten]Substantiv

hemelhoog bijvoeglijk naamwoord

hehr [hehrer; am hehrsten]Adjektiv

omhoog bijwoord

aufwärtsAdverb

empor

herauf

hinaufAdverb

nach oben

oben

tenhoogste

zumeist

ZwitserseHoogvlakte

Schweizer Mittelland