Holandčina-Nemčina slovník »

blauw znamená v Nemčina

HolandčinaNemčina
blauw bijvoeglijk naamwoord

blau [blauer; am blausten]Adjektiv

blauwachtig bijvoeglijk naamwoord

bläulich [bläulicher; am bläulichsten]Adjektiv

Blauwbaard m

der Blaubart [des Blaubart(e)s; die Blaubärte]Substantiv

blauwdruk m

der Entwurf [des Entwurfs, des Entwurfes; die Entwürfe]Substantiv

der Plan [des Plans, des Planes; die Pläne]Substantiv

blauwdruk o

das Projekt [des Projektes, des Projekts; die Projekte]Substantiv

blauwebosbes substantief

die Blaubeere [der Blaubeere; die Blaubeeren]Substantiv

die Heidelbeere [der Heidelbeere; die Heidelbeeren]Substantiv

blauwsel substantief
gehoben

die Bläue [der Bläue; —]Substantiv

blauwzuur substantief

die Blausäure [der Blausäure; —]Substantiv

hemelsblauw substantief

die Lasur [der Lasur; die Lasuren]Substantiv

hemelsblauw bijvoeglijk naamwoord

azurnAdjektiv

hemelsblauw o

der Azur [des Azurs; —]Substantiv