Deutsch-Holländisch Wörterbuch »

wischen bedeutet auf Holländisch

DeutschHolländisch
wischen [wischte; hat/ist gewischt] Verb

afdrogenv

afvegenv

afwissenv

vegenv

wissenv

dazwischentreten [trat dazwischen; ist dazwischengetreten] Verb

ingrijpenwerkwoord

interveniërenwerkwoord

tussenbeidekomenwerkwoord

die Dazwischenkunft [der Dazwischenkunft; —] Substantiv

ingreepsubstantief

interventiesubstantief

tussenkomstsubstantief

voorspraaksubstantief

erwischen [erwischte; hat erwischt] Verb

beetkrijgenv

beetnemenv

pakkenv

vangenv

vastpakkenv

vattenv

inzwischen

daarentegenvoegwoord

inmiddelsbijwoord

intussenbijwoord

vast

voorlopigbijvoeglijk naamwoord

zolangvoegwoord

zwischen

onderbijwoord

tussenbijwoord

das Zwischendeck [des Zwischendecks; die Zwischendecks] Substantiv

tussendeko

zwischendurch Adverb

daartussenbijwoord

der Zwischenfall [des Zwischenfalls, des Zwischenfalles; die Zwischenfälle] Substantiv

afleveringm

episodem

die Zwischenhandlung Substantiv

afleveringsubstantief

episodesubstantief

der Zwischenstock [des Zwischenstocks|Zwischenstockes; die Zwischenstöcke] Substantiv

tussenetagem

tussenverdiepingm