Deutsch-Holländisch Wörterbuch »

wiege bedeutet auf Holländisch

DeutschHolländisch
die Wiege [der Wiege; die Wiegen] Substantiv

wiegsubstantief

wiegen [wog; hat gewogen] Verb

afwegenv

hetgewichtbepalenv

wegenv

wiegenv

zwaarzijnv

verschwiegen [verschwiegener; am verschwiegensten] Adjektiv

bescheidenbijvoeglijk naamwoord

discreetbijvoeglijk naamwoord

onopvallendbijvoeglijk naamwoord

stilbijvoeglijk naamwoord

stilzwijgendbijvoeglijk naamwoord

zwijgendbijvoeglijk naamwoord

aufwiegen [wog auf; hat aufgewogen] Verb

lonenwerkwoord

waardzijnwerkwoord

schweigen [schwieg; hat geschwiegen] Verb

stilzwijgenv

zichstilhoudenv

zijnmondhoudenv

zwijgenv

Schwieger-

aangetrouwdbijvoeglijk naamwoord

behuwdbijvoeglijk naamwoord

schoon-

der Schwiegersohn [des Schwiegersohns, des Schwiegersohnes; die Schwiegersöhne] Substantiv

schoonzoonm

der Schwiegervater [des Schwiegervaters; die Schwiegerväter] Substantiv

schoonvaderm

das Zwiegespräch [des Zwiegespräches, des Zwiegesprächs; die Zwiegespräche] Substantiv

dialoogo

tweegespreko

tweespraako