Deutsch-Holländisch Wörterbuch »

vers bedeutet auf Holländisch

DeutschHolländisch
verschwiegen [verschwiegener; am verschwiegensten] Adjektiv

zwijgendbijvoeglijk naamwoord

die Verschwörung [der Verschwörung; die Verschwörungen] Substantiv

komplotsubstantief

samenspanningsubstantief

samenzweringsubstantief

das Versehen [des Versehens; die Versehen] Substantiv

abuiso

dwalingo

fouto

vergissingo

versehen mit

voorzienvan

versichern [versicherte; hat versichert] Verb

assurerenv

veiligstellenv

verzekerenv

die Versicherung [der Versicherung; die Versicherungen] Substantiv

assurantiesubstantief

betuigingsubstantief

verzekeringsubstantief

der Versicherungsschein [des Versicherungsscheins|Versicherungsscheines; die Versicherungsscheine] Substantiv

polism

versiegeln [versiegelte; hat versiegelt] Verb

bezegelenv

verzegelenv

zegelenv

die Versiegelung [der Versiegelung; die Versiegelungen] Substantiv

verzegelingsubstantief

versöhnen [versöhnte; hat versöhnt] Verb

verzoenenv

versorgen [versorgte; hat versorgt] Verb

behartigenv

bevoorradenv

provianderenv

spekkenv

stijvenv

verzorgenv

voorzienvanv

die Versorgung [der Versorgung; die Versorgungen] Substantiv

aanvoersubstantief

bevoorradingsubstantief

provisiesubstantief

voorraadsubstantief

voorzieningsubstantief

versperren [versperrte; hat versperrt] Verb

afdammenv

afsluitenv

belemmerenv

stuwenv

versperrenv

verspielen [verspielte; hat verspielt] Verb

verspelenv

verspotten [verspottete; hat verspottet] Verb

bespottenwerkwoord

2345