Deutsch-Holländisch Wörterbuch »

schaf bedeutet auf Holländisch

DeutschHolländisch
die Nachkommenschaft [der Nachkommenschaft; die Nachkommenschaften] Substantiv

nakomelingschapsubstantief

zaadsubstantief

das Nebengeschäft Substantiv

depoto

filiaalo

das Petschaft [des Petschafts; die Petschafte] Substantiv

lakstempelo

signeto

die Priesterschaft [der Priesterschaft; die Priesterschaften] Substantiv

clerussubstantief

geestelijkheidsubstantief

Selbstherrschaft

alleenheerschappij

autocratiev

verschaffen [verschaffte; hat verschafft] Verb

uitreikenv

verschaffenv

verstrekkenv

die Verwandtschaft [der Verwandtschaft; die Verwandtschaften] Substantiv

bloedverwantensubstantief

familiesubstantief

familiebetrekkingsubstantief

verwantensubstantief

verwantschapsubstantief

die Wanderschaft [der Wanderschaft; die Wanderschaften] Substantiv

migratiesubstantief

treksubstantief

trektochtsubstantief

die Willkürherrschaft [der Willkürherrschaft; die Willkürherrschaften] Substantiv

despotismesubstantief

dwingelandijsubstantief

die Wirtschaft [der Wirtschaft; die Wirtschaften] Substantiv

economiesubstantief

herbergsubstantief

huishoudensubstantief

huishoudingsubstantief

logementsubstantief

menagesubstantief

spaarzaamheidsubstantief

volkshuishoudkundesubstantief

zuinigheidsubstantief

Wirtschaftkundiger

econoomm

die Wissenschaft [der Wissenschaft; die Wissenschaften] Substantiv

kennissubstantief

kundesubstantief

medewetensubstantief

verstandsubstantief

wetensubstantief

wetenschapsubstantief

345