Deutsch-Holländisch Wörterbuch »

post bedeutet auf Holländisch

DeutschHolländisch
die Post [der Post; (selten oder unüblich:) die Posten] Substantiv

postsubstantief

posterijensubstantief

das Postament [des Postaments, des Postamentes; die Postamente] Substantiv

pedestalo

piëdestalo

voetstuko

das Postamt [des Postamt(e)s; die Postämter] Substantiv

postkantooro

der Posten [des Postens; die Posten] Substantiv

ambtm

baanm

betrekkingm

plaatsm

postm

wachtpostm

werkkringm

Posten stehen

oppoststaan

posten

die Postenkette Substantiv

afzettingsubstantief

kordonsubstantief

das Postfach [des Postfaches, des Postfachs; die Postfächer] Substantiv

postbuso

die Postkarte [der Postkarte; die Postkarten] Substantiv

briefkaartsubstantief

das Postulat [des Postulat(e)s; die Postulate] Substantiv

postulaato

der Apostel [des Apostels; die Apostel] Substantiv

apostelm

voorvechterm

der Apostroph [des Apostrophs; die Apostrophe] Substantiv

afkappingstekenm

apostrofm

uitlatingstekenm

weglatingstekenm

Feldposten

buitenwachtv

voorpostm

per Post

perpost

zur Post geben

opdepostdoen

posten

zur Post tragen

opdepostdoen

posten