lot bedeutet auf Holländisch

Deutsch	Holländisch
das Lot [des Lotes, des Lots; die Lote, die Lots, —] Substantiv	decagramo Seewesen loodo Seewesen loodjeo Seewesen peilloodo Seewesen schietloodo Seewesen waterpaso Seewesen
das Lothringen Substantiv	Lotharingeno
lotsen [lotste; hat gelotst] Verb	besturenv binnenbrengenv loodsenv
die Lotterie [der Lotterie; die Lotterien] Substantiv	loterijsubstantief verlotingsubstantief
das Lotto [des Lottos; die Lottos] Substantiv	loterijo verlotingo
das Allotria Substantiv	bijzakeno
flott [flotter; am flottesten] Adjektiv	drijvendbijvoeglijk naamwoord vlotbijvoeglijk naamwoord
anglotzen [glotzte an; hat angeglotzt] (Akkusativ) Phrase	aangapenwerkwoord domkijkenwerkwoord gapenwerkwoord
Elsaß-Lothringen	Elzas-Lotharingen
die Flotte [der Flotte; die Flotten] Substantiv	vlootsubstantief
die Guillotine [der Guillotine; die Guillotinen] Substantiv	guillotinesubstantief valbijlsubstantief
der Kamelott Substantiv	greinm kamelotm
der Klotz [des Klotzes; die Klötze] Substantiv	blokm houtblokm lulm
das Komplott [des Komplotts, des Komplottes; die Komplotte] Substantiv	komploto samenspanningo
Polyglott	polyglotm talenkennerm
der Zelot [des Zeloten; die Zeloten] Substantiv	drijverm ijveraarm supporterm zelootm

Zuletzt gesucht