Deutsch | Holländisch |
---|---|
die Herrin [der Herrin; die Herrinnen] Substantiv | bazinsubstantief damesubstantief meesteressubstantief mevrouwsubstantief |
die Hindin [der Hindin; die Hindinnen] Substantiv | hindesubstantief |
hinneigen [neigte hin; hat hingeneigt] Verb | buigenwerkwoord doenoverhellenwerkwoord neigenwerkwoord |
die Kanadierin [der Kanadierin; die Kanadierinnen] Substantiv | Canadesesubstantief |
das Kinn [des Kinn(e)s; die Kinne] Substantiv | kino |
die Köchin [der Köchin; die Köchinnen] Substantiv | keukenmeidsubstantief kokkin [kokkinnen]substantief |
die Kollegin [der Kollegin; die Kolleginnen] Substantiv | vrouwelijkecollegasubstantief |
die Königin [der Königin; die Königinnen] Substantiv | koninginsubstantief vorstinsubstantief |
die Korsin [der Korsin; die Korsinnen] Substantiv | Corsicaansesubstantief |
die Lehrerin [der Lehrerin; die Lehrerinnen] Substantiv | leraressubstantief onderwijzeressubstantief schooljuffrouwsubstantief |
das Linnen [des Linnens; die Linnen] Substantiv | doeko |
die Löwin [der Löwin; die Löwinnen] Substantiv | leeuwinsubstantief |
Maulbeerspinner | |
die Modistin [der Modistin; die Modistinnen] Substantiv | hoedenmaakstersubstantief modemaakstersubstantief modistesubstantief |
die Nachbarin [der Nachbarin; die Nachbarinnen] Substantiv | buurvrouwsubstantief gebuursubstantief |
nachsinnen [sann nach; hat nachgesonnen] Verb | mediterenwerkwoord nadenkenwerkwoord peinzenwerkwoord zinnenwerkwoord |
die Patientin [der Patientin; die Patientinnen] Substantiv | |
die Prinzessin [der Prinzessin; die Prinzessinnen] Substantiv | koningsdochtersubstantief prinsessubstantief |
rinnen [rann; ist geronnen] Verb | lopenwerkwoord stromenwerkwoord vlietenwerkwoord |