Deutsch | Holländisch |
---|---|
brüsk [brüsker; am brüskesten] Adjektiv | bruuskbijvoeglijk naamwoord kortaangebondenbijvoeglijk naamwoord |
bunt [bunter; am buntesten] Adjektiv | bontbijvoeglijk naamwoord kleurigbijvoeglijk naamwoord kleurrijkbijvoeglijk naamwoord veelkleurigbijvoeglijk naamwoord |
burlesk [burlesker; am burleskesten] Adjektiv | boertigbijvoeglijk naamwoord burleskbijvoeglijk naamwoord kluchtigbijvoeglijk naamwoord koddigbijvoeglijk naamwoord |
delikat [delikater; am delikatesten] Adjektiv | delicaatbijvoeglijk naamwoord fijnbijvoeglijk naamwoord ielbijvoeglijk naamwoord kiesbijvoeglijk naamwoord kieskeurigbijvoeglijk naamwoord lekkerbijvoeglijk naamwoord smakelijkbijvoeglijk naamwoord tactvolbijvoeglijk naamwoord tederbijvoeglijk naamwoord teerbijvoeglijk naamwoord vangoedesmaakgetuigendbijvoeglijk naamwoord |
detailliert [detaillierter; am detailliertesten] Adjektiv | ampelbijvoeglijk naamwoord gedetailleerdbijvoeglijk naamwoord inhetkleinbijvoeglijk naamwoord omstandigbijvoeglijk naamwoord uitvoerigbijvoeglijk naamwoord |
deutsch [deutscher; am deutschesten] Adjektiv | Duitsbijvoeglijk naamwoord |
dicht [dichter; am dichtesten] Adjektiv | dichtbijvoeglijk naamwoord dikbijvoeglijk naamwoord gebondenbijvoeglijk naamwoord |
diskret [diskreter; am diskretesten] Adjektiv | bescheidenbijvoeglijk naamwoord discreetbijvoeglijk naamwoord onopvallendbijvoeglijk naamwoord |
divers [diverser; am diversesten] Adjektiv | menigvoudigbijvoeglijk naamwoord menigvuldigbijvoeglijk naamwoord verschillendbijvoeglijk naamwoord |
dreist [dreister; am dreistesten] Adjektiv | boudbijvoeglijk naamwoord dapperbijvoeglijk naamwoord driestbijvoeglijk naamwoord kloekbijvoeglijk naamwoord |