Deutsch | Holländisch |
---|---|
beispiellos [beispielloser; am beispiellosesten] Adjektiv | weergaloosbijvoeglijk naamwoord |
dreist [dreister; am dreistesten] Adjektiv | boudbijvoeglijk naamwoord dapperbijvoeglijk naamwoord driestbijvoeglijk naamwoord kloekbijvoeglijk naamwoord koenbijvoeglijk naamwoord moedigbijvoeglijk naamwoord |
feist [feister; am feistesten] Adjektiv | dikbijvoeglijk naamwoord vetbijvoeglijk naamwoord vettigbijvoeglijk naamwoord |
geistreich [geistreicher; am geistreichsten] Adjektiv | adrembijvoeglijk naamwoord geestigbijvoeglijk naamwoord gevatbijvoeglijk naamwoord snedigbijvoeglijk naamwoord |
heiser [heiserer; am heisersten] Adjektiv | heesbijvoeglijk naamwoord rauwbijvoeglijk naamwoord schorbijvoeglijk naamwoord |
leise [leiser; am leisesten] Adjektiv | stilbijvoeglijk naamwoord zachtbijvoeglijk naamwoord zwakbijvoeglijk naamwoord |
am meisten | hoogstbijvoeglijk naamwoord |
viel [mehr; am meisten] Adjektiv | veelbijvoeglijk naamwoord |
weise [weiser; am weisesten] Adjektiv | verstandigbijvoeglijk naamwoord vroedbijvoeglijk naamwoord wijsbijvoeglijk naamwoord |
zweischneidig [zweischneidiger; am zweischneidigsten] Adjektiv | tweesnijdendbijvoeglijk naamwoord |
die Ameise [der Ameise; die Ameisen] Substantiv | miersubstantief |
der Ameisenbär [des Ameisenbären; die Ameisenbären] Substantiv | miereneter [miereneters]m |
der Ameisenhaufen [des Ameisenhaufens; die Ameisenhaufen] Substantiv | mierenhoopm mierennestm |
Ameisenlöwe | |
anpreisen [pries an; hat angepriesen] Verb | |
anweisen [wies an; hat angewiesen] Verb |