Deutsch | Holländisch |
---|---|
bewegen [bewegte; hat bewegt] Verb | |
bewegt [bewegter; am bewegtesten] Adjektiv | aandoenlijkbijvoeglijk naamwoord aangedaanbijvoeglijk naamwoord geroerdbijvoeglijk naamwoord ontroerdbijvoeglijk naamwoord |
sich bewegen | bewegenwerkwoord |