Deutsch-Holländisch Wörterbuch »

an bedeutet auf Holländisch

DeutschHolländisch
der Anfang [des Anfang(e)s; die Anfänge] Substantiv

aanhefm

aanvangm

beginm

intredem

ontstaanm

anfangen Verb

aanbindenv

aanbrekenv

aanvangenv

beginnenv

ingaanv

anfänglich Adverb

aanvankelijkbijwoord

anfechten Verb

bestrijdenv

betwistenv

protestaantekenenv

protesterenv

anfertigen [fertigte an; hat angefertigt] Verb

aanmakenv

bedrijvenv

doenv

fabricerenv

makenv

uitbrengenv

uitrichtenv

uitvoerenv

vervaardigenv

anfeuern [feuerte an; hat angefeuert] Verb

aandrijvenv

aanvurenv

aanwakkerenv

aanzettenv

drijvenv

opjagenv

opwindenv

prikkelenv

verhittenv

verlevendigenv

voortdrijvenv

werkenopv

die Anforderung [der Anforderung; die Anforderungen] Substantiv

eissubstantief

vorderingsubstantief

anfragen [fragte an; hat angefragt] Verb

vragenwerkwoord

anführen [führte an; hat angeführt] Verb

aanhalenwerkwoord

4567