am bedeutet auf Holländisch
| Deutsch | Holländisch |
|---|---|
| am | |
| abergläubisch [abergläubischer; am abergläubischsten] Adjektiv | bijgelovigbijvoeglijk naamwoord |
| abfällig [abfälliger; am abfälligsten] Adjektiv | ongunstigbijvoeglijk naamwoord |
| abgefeimt [abgefeimter; am abgefeimtesten] Adjektiv | doortraptbijvoeglijk naamwoord geslepenbijvoeglijk naamwoord gewiekstbijvoeglijk naamwoord listigbijvoeglijk naamwoord slimbijvoeglijk naamwoord uitgekooktbijvoeglijk naamwoord uitgeslapenbijvoeglijk naamwoord |
| abgeneigt [abgeneigter; am abgeneigtesten] Adjektiv | afkerigbijvoeglijk naamwoord ongunstigbijvoeglijk naamwoord |
| abgeschmackt [abgeschmackter; am abgeschmacktesten] Adjektiv | absurdbijvoeglijk naamwoord dwaasbijvoeglijk naamwoord ongerijmdbijvoeglijk naamwoord onzinnigbijvoeglijk naamwoord zinneloosbijvoeglijk naamwoord zotbijvoeglijk naamwoord |
| abhängig [abhängiger; am abhängigsten] Adjektiv | afhankelijkbijvoeglijk naamwoord aflopendbijvoeglijk naamwoord glooiendbijvoeglijk naamwoord hellendbijvoeglijk naamwoord onderhorigbijvoeglijk naamwoord schuinbijvoeglijk naamwoord |
| abnormal [abnormaler; am abnormalsten] Adjektiv | abnormaalbijvoeglijk naamwoord |
| abschüssig [abschüssiger; am abschüssigsten] Adjektiv | aflopendbijvoeglijk naamwoord glooiendbijvoeglijk naamwoord hellendbijvoeglijk naamwoord schuinbijvoeglijk naamwoord steilbijvoeglijk naamwoord |
| absehbar [absehbarer; am absehbarsten] Adjektiv | afzienbaarbijvoeglijk naamwoord |
| abstinent [abstinenter; am abstinentesten] Adjektiv | bezadigdbijvoeglijk naamwoord gereserveerdbijvoeglijk naamwoord matigbijvoeglijk naamwoord nuchterbijvoeglijk naamwoord |
