Tyska | Holländska |
---|---|
die Wache [der Wache; die Wachen] Substantiv | bewakingsubstantief bewaringsubstantief hoedesubstantief schildwachtsubstantief wachtsubstantief wakesubstantief |
wach [wacher; am wachsten] Adjektiv | drukbijvoeglijk naamwoord krasbijvoeglijk naamwoord kwiekbijvoeglijk naamwoord levendigbijvoeglijk naamwoord opgewektbijvoeglijk naamwoord rapbijvoeglijk naamwoord tierigbijvoeglijk naamwoord viefbijvoeglijk naamwoord wakendbijvoeglijk naamwoord wakkerbijvoeglijk naamwoord |
aufwachen [wachte auf; ist aufgewacht] Verb | ontwakenwerkwoord wakkerwordenwerkwoord |
bewachen [bewachte; hat bewacht] Verb | |
erwachen [erwachte; ist erwacht] Verb | ontwakenwerkwoord wakkerwordenwerkwoord |
die Polizeiwache [der Polizeiwache; die Polizeiwachen] Substantiv | politiebureausubstantief politiepostsubstantief |
schwach [schwächer; am schwächsten] Adjektiv | lichtbijvoeglijk naamwoord zwakbijvoeglijk naamwoord |
überwachen [überwachte; hat überwacht] Verb |