Tyska | Holländska |
---|---|
das Maß [des Maßes, des Maß; die Maße, die Maß, die Maßen] Substantiv | maato mateo |
messen [maß; hat gemessen] Verb | |
beimessen [maß bei; hat beigemessen] Verb | |
mäßig [mäßiger; am mäßigsten] Adjektiv | bescheidenbijvoeglijk naamwoord bezadigdbijvoeglijk naamwoord gematigdbijvoeglijk naamwoord matigbijvoeglijk naamwoord nuchterbijvoeglijk naamwoord schappelijkbijvoeglijk naamwoord soberbijvoeglijk naamwoord stemmigbijvoeglijk naamwoord |
die Mäßigkeit [der Mäßigkeit; —] Substantiv | matigheidsubstantief schappelijkheidsubstantief soberheidsubstantief stemmigheidsubstantief |
das Gänseblümchen [des Gänseblümchens; die Gänseblümchen] (Gewöhnliches Gänseblümchen) (auch: Ausdauerndes Gänseblümchen; Mehrjähriges Gänseblümchen; Maßliebchen; Tausendschön; Monatsröserl oder schweizerisch: Margritli) Substantiv | madeliefje [madeliefjes]o |
die Maßregel [der Maßregel; die Maßregeln] Substantiv | voorzorgsmaatregelsubstantief |
der Maßstab [des Maßstab(e)s; die Maßstäbe] Substantiv | |
anmaßend [anmaßender; am anmaßendsten] Adjektiv | aanmatigendbijvoeglijk naamwoord arrogantbijvoeglijk naamwoord hautainbijvoeglijk naamwoord laatdunkendbijvoeglijk naamwoord verwaandbijvoeglijk naamwoord verwatenbijvoeglijk naamwoord |
gemäß [gemäßer; am gemäßesten +D] Adjektiv | blijkensbijvoeglijk naamwoord ingevolgebijvoeglijk naamwoord |