ständig hollandul
| Német | Holland |
|---|---|
| ständig Adjektiv | bestendigbijvoeglijk naamwoord constantbijvoeglijk naamwoord gestaagbijvoeglijk naamwoord gestadigbijvoeglijk naamwoord stabielbijvoeglijk naamwoord standvastigbijvoeglijk naamwoord vastbijvoeglijk naamwoord |
| anständig [anständiger; am anständigsten] Adjektiv | degelijkbijvoeglijk naamwoord eerlijkbijvoeglijk naamwoord eerzaambijvoeglijk naamwoord fatsoenlijkbijvoeglijk naamwoord netbijvoeglijk naamwoord |
| beständig [beständiger; am beständigsten] Adjektiv | bestendigbijvoeglijk naamwoord constantbijvoeglijk naamwoord gestaagbijvoeglijk naamwoord gestadigbijvoeglijk naamwoord stabielbijvoeglijk naamwoord standvastigbijvoeglijk naamwoord vastbijvoeglijk naamwoord |
| verständig [verständiger; am verständigsten] Adjektiv | bevattelijkbijvoeglijk naamwoord intelligentbijvoeglijk naamwoord knapbijvoeglijk naamwoord snuggerbijvoeglijk naamwoord verstandigbijvoeglijk naamwoord |
| sich verständigen | afsprekenwerkwoord overeenkomenwerkwoord |
| vervollständigen [vervollständigte; hat vervollständigt] Verb | |
| die Vervollständigung [der Vervollständigung; die Vervollständigungen] Substantiv | bepalingsubstantief complementsubstantief |
| zuständig Adjektiv | bevoegdbijvoeglijk naamwoord competentbijvoeglijk naamwoord deskundigbijvoeglijk naamwoord vakkundigbijvoeglijk naamwoord |
