Német | Holland |
---|---|
der Spruch [des Spruches, des Spruchs; die Sprüche] Substantiv | |
anspruchslos [anspruchsloser; am anspruchslosesten] Adjektiv | bescheidenbijvoeglijk naamwoord discreetbijvoeglijk naamwoord ingetogenbijvoeglijk naamwoord teruggetrokkenbijvoeglijk naamwoord zedigbijvoeglijk naamwoord |
anspruchsvoll [anspruchsvoller; am anspruchsvollsten] Adjektiv | aanmatigendbijvoeglijk naamwoord arrogantbijvoeglijk naamwoord onbescheidenbijvoeglijk naamwoord veeleisendbijvoeglijk naamwoord verwaandbijvoeglijk naamwoord |
der Anspruch [des Anspruches/Anspruchs; die Ansprüche] Substantiv | |
Anspruch machen auf | claimenwerkwoord |
beanspruchen [beanspruchte; hat beansprucht] Verb | |
der Denkspruch [des Denkspruches|Denkspruchs; die Denksprüche] Substantiv | |
der Einspruch [des Einspruches/Einspruchs; die Einsprüche] Substantiv | |
Einspruch erheben | betwistenwerkwoord protesterenwerkwoord |
in Anspruch nehmen | bekledenwerkwoord beslaanwerkwoord bezettenwerkwoord bezighoudenwerkwoord |
der Schiedsspruch Substantiv |