Német-Holland szótár »

schlag [des schlags, des schlages; die schläge] hollandul

NémetHolland
der Schlag [des Schlags, des Schlages; die Schläge] Substantiv

aardm

beroertem

flapm

houwm

klapm

mepm

slagm

soortm

die Schlagader [der Schlagader; die Schlagadern] Substantiv

arteriesubstantief

slagadersubstantief

schlagen [schlug; hat/ist geschlagen] Verb

houwenv

klappenv

kloppenv

opvallenv

slaanv

Schlagfluß

beroertev

die Schlagsahne [der Schlagsahne; —] Substantiv

slagroomsubstantief

abschlagen [schlug ab; hat abgeschlagen] Verb

afkeurenv

afwijzenv

hetverdommenv

terugwijzenv

vertikkenv

weigerenv

der Anschlag [des Anschlags/Anschlages; die Anschläge] Substantiv

aanplakbiljetm

aanrandingm

aanslagm

affichem

klapm

kletsm

klopm

plakkaatm

posterm

slagm

tikm

veegm

anschlagen Verb

aanslaanv

beginnenteblaffenv

der Anschlagzettel Substantiv

aanplakbiljetm

affichem

plakkaatm

12