Német-Holland szótár »

reif hollandul

NémetHolland
ergreifen [ergriff; hat ergriffen] (über +AKK) Verb

grijpenv

ontroerenv

pakkenv

treffenv

uitlichtenv

uitnemenv

vangenv

vastgrijpenv

vastpakkenv

vattenv

wegnemenv

ergreifend Adjektiv

aangrijpendbijvoeglijk naamwoord

emotioneelbijvoeglijk naamwoord

ontroerendbijvoeglijk naamwoord

roerendbijvoeglijk naamwoord

zielroerendbijvoeglijk naamwoord

die Freifrau [der Freifrau; die Freifrauen] Substantiv

baronessubstantief

streifen [streifte; hat/ist gestreift] Verb

aanroerenv

aanzittenv

beroerenv

dolenv

dwalenv

ronddolenv

ronddwalenv

strijkenlangsv

warenv

zwervenv

der Greif [des Greifs, des Greifes, des Greifen; die Greife, die Greifen] Substantiv

gierm

griffioenm

greifen [griff; hat gegriffen] Verb

aangrijpenv

beetpakkenv

bemachtigenv

grijpenv

vastgrijpenv

herzergreifend

zielroerendbijvoeglijk naamwoord

der Papierstreifen [des Papierstreifens; die Papierstreifen] Substantiv

banderolm

kruisbandm

wikkelm

sich ereifern

opvlammenwerkwoord

vuurvatten

123