Német-Holland szótár »

einander hollandul

NémetHolland
einander

elkaar

elkander

mekaar

overenweer

aneinander Adverb

aaneenbijwoord

bijeenbijwoord

ineenbijwoord

samenbijwoord

tezamenbijwoord

aneinander-

aaneenbijwoord

aaneen-

co-

samenbijwoord

samen-

Aneinanderreihung

aaneenschakelingv

opeenvolgingv

verenigingv

volgordev

auseinander-

uiteen-

uitelkaar-

auseinandergehen [ging auseinander; ist auseinandergegangen] Verb

divergerenwerkwoord

scheidenwerkwoord

uiteengaanwerkwoord

uiteenlopenwerkwoord

vaneengaanwerkwoord

zichverspreidenwerkwoord

auseinanderlaufen

divergerenwerkwoord

hinter einander

aaneenbijwoord

aanéénstukdoor

achtereenbijwoord

achtereenvolgensbijwoord

inéénruk

ononderbrokenbijvoeglijk naamwoord

onophoudelijk

successievelijk