Német-Holland szótár »

ecke [der ecke; die ecken] jelentése hollandul

Találatok: ecke
Inkább ezt keresem: ecke [der ecke; die ecken]
NémetHolland
die Ecke [der Ecke; die Ecken] Substantiv

hoeksubstantief

abdecken [deckte ab; hat abgedeckt] Verb

afstropenv

ontdekkenv

vellenv

der Abdecker [des Abdeckers; die Abdecker] Substantiv

vilderm

abschrecken [schreckte ab; hat abgeschreckt] Verb

bangmakenv

beangstigenv

doenschrikkenv

opschrikkenv

schrikaanjagenv

verschrikkenv

vreesaanjagenv

anstecken [steckte an; hat angesteckt jemandem einen Ring] Verb

aanstekenv

besmettenv

infecterenv

verpestenv

Aufwecken

wekkenwerkwoord

aufwecken [weckte auf; hat aufgeweckt] Verb

opwekkenv

wakkermakenv

wekkenv

ausrecken [reckte aus; hat ausgereckt] Verb

ophoudenwerkwoord

rekkenwerkwoord

strekkenwerkwoord

uitbreidenwerkwoord

uitstekenwerkwoord

uitstrekkenwerkwoord

ausstrecken [streckte aus, hat ausgestreckt] Verb

ophoudenv

rekkenv

strekkenv

uitbreidenv

uitstekenv

uitstrekkenv

das Becken [des Beckens; die Becken] Substantiv

bekkeno

komo

vonto

bedecken [bedeckte; hat bedeckt] Verb

bedekkenv

beleggenv

dekkenv

toedekkenv

beflecken [befleckte; hat befleckt] Verb

bekladdenv

12