wand znamená v Holandčina

Nemčina	Holandčina
die Wand [der Wand; die Wände] Substantiv	beschotsubstantief muursubstantief schotsubstantief schutsubstantief tussenschotsubstantief wandsubstantief
winden [wand; hat gewunden] Verb	twijnenv verbuigenv verdraaienv vertrekkenv verwringenv vlechtenv wringenv
das Wandbrett [des Wandbrettes\|Wandbretts; die Wandbretter] Substantiv	planko schap [schappen]o
der Wandelgang [des Wandelganges\|Wandelgangs; die Wandelgänge] Substantiv	gaanderijm galeriem galerijm gangm transm wandelgangm
der Wanderer [des Wanderers; die Wanderer] Substantiv	trekkerm
die Wanderkarte [der Wanderkarte; die Wanderkarten] Substantiv	wandelkaartsubstantief
wanderlustig	migrerendwerkwoord rondtrekkendwerkwoord trekkend
wandern [wanderte; ist gewandert] Verb	rondreizenv rondtrekkenv trekkenv zwervenv
die Wanderschaft [der Wanderschaft; die Wanderschaften] Substantiv	migratiesubstantief treksubstantief trektochtsubstantief
auswandern [wanderte aus; ist ausgewandert] Verb	emigrerenwerkwoord uittrekkenwerkwoord uitwijkenwerkwoord
die Wanderung [der Wanderung; die Wanderungen] Substantiv	migratiesubstantief treksubstantief trektochtsubstantief
abwenden [wendete/wandte ab; hat abgewendet/abgewandt] Verb	afdraaienv

História vyhľadávania