Nemčina-Holandčina slovník »

reif [des reifes, des reifs; —, die reife] znamená v Holandčina

Výsledky: reif
Radšej hľadám toto: reif [des reifes, des reifs; —, die reife]
NemčinaHolandčina
der Reif [des Raureif(e)s; —] Substantiv

hoepelm

rijmm

rijpm

reif [reifer; am reifsten] Adjektiv

belegenbijvoeglijk naamwoord

bezonkenbijvoeglijk naamwoord

rijpbijvoeglijk naamwoord

die Reife [der Reife; —] Substantiv

rijpheidsubstantief

der Reifen [des Reifens; die Reifen] Substantiv

bandm

hoepelm

luchtbandm

pneumatiekm

handgreiflich [handgreiflicher; am handgreiflichsten] Adjektiv

tastbaarbijvoeglijk naamwoord

angreifen [griff an; hat angegriffen] (Akkusativ) Verb

aangrijpenv

aantastenv

aanvallenv

agacerenv

bemachtigenv

grijpenv

irriterenv

prikkelenv

tackelenv

vastgrijpenv

begreifen [begriff; hat begriffen] Verb

begrijpenv

beseffenv

bevattenv

snappenv

vattenv

verstaanv

begreiflich Adjektiv

begrijpelijkbijvoeglijk naamwoord

bevattelijkbijvoeglijk naamwoord

duidelijkbijvoeglijk naamwoord

vanzelfsprekendbijvoeglijk naamwoord

die Dreifaltigkeit [der Dreifaltigkeit; —] Substantiv

Drieëenheidsubstantief

ergreifen [ergriff; hat ergriffen] (über +AKK) Verb

aandoenv

aangrijpenv

beetkrijgenv

beetnemenv

beetpakkenv

bemachtigenv

bewegenv

12