Nemčina-Holandčina slovník »

ein znamená v Holandčina

NemčinaHolandčina
ein wenig

wat

einander

elkaar

elkander

mekaar

overenweer

einäugig Adjektiv

eenogigbijvoeglijk naamwoord

der Einband [des Einbands|Einbandes; die Einbände] Substantiv

bandm

boekbandm

das Einbettzimmer [des Einbettzimmers; die Einbettzimmer] Substantiv

eenpersoonskamero

die Einbildung [der Einbildung; die Einbildungen] Substantiv

begoochelingsubstantief

drogbeeldsubstantief

illusiesubstantief

waansubstantief

zinsbedrogsubstantief

die Einbildungskraft [der Einbildungskraft; —] Substantiv

fantasiesubstantief

verbeeldingskrachtsubstantief

einbinden [band ein; hat eingebunden] Verb

bindenv

inbindenv

der Einblick [des Einblicks, des Einblickes; die Einblicke] Substantiv

blikm

kijkjem

einbringen [brachte ein; hat eingebracht] Verb

binnenbrengenv

der Einbruch [des Einbruchs, des Einbruches; die Einbrüche] Substantiv

breukm

inbraakm

instortingm

eindringen [drang ein; ist eingedrungen] (in +AKK) Verb

binnendringenv

doordringenv

doorstotenv

eindringlich [eindringlicher; am eindringlichsten] Adjektiv

energiekbijvoeglijk naamwoord

fiksbijvoeglijk naamwoord

terdegebijvoeglijk naamwoord

der Eindringling [des Eindringlings; die Eindringlinge] Substantiv

indringerm

der Eindruck [des Eindrucks, des Eindruckes; die Eindrücke] Substantiv

belichtingm

effectm

impressiem

indrukm

Eindruck machen

indrukmakenop

Eindruck machen auf

imponerenwerkwoord

indrukmakenop

eine Adjektiv

'nbijvoeglijk naamwoord

éénbijvoeglijk naamwoord

123