Nederlands-Engels woordenboek »

-in betekenis in Engels

NederlandsEngels
twee vliegen in een klap substantief

two birds with one stone(two things by one action)
noun

twee vliegen in één klap slaan werkwoord

kill two birds with one stone(solve two problems at once)
verb
[UK: kɪl ˈtuː bɜːdz wɪð wʌn stəʊn] [US: ˈkɪl ˈtuː ˈbɝːdz wɪθ wʌn ˈstoʊn]

uniek in zijn soort substantief

one of a kind(unique specimen)
noun
[UK: wʌn əv ə kaɪnd] [US: wʌn əv ə ˈkaɪnd]

use the past tense with an indication of time in the past such as voorheen or vroeger; I used to eat cheese - Vroeger at ik kaas werkwoord

used to(formerly and habitually or repeatedly)
verb
[UK: ˈjuːst] [US: ˈjuːst]

Use the past tense; In the winters werkwoord

would(indicating an action in the past that happened repeatedly or commonly)
verb
[UK: wʊd] [US: ˈwʊd]

usually in the diminutive plural form: spruitje substantief
{Pl}

Brussels sprout(vegetable)
noun
[UK: ˈbrʌs.l̩z spraʊt] [US: ˈbrʌs.l̩z ˈspraʊt]

valt er zelf in bijvoeglijk naamwoord

hoist by one's own petard(be hurt by one's own plot)
adjective

van de regen in de drup preposition

out of the frying pan, into the fire(get from an already bad situation to a worse one)
preposition
[UK: ˈaʊt əv ðə ˈfraɪ.ɪŋ pæn ˈɪn.tə ðə ˈfaɪə(r)] [US: ˈaʊt əv ðə ˈfraɪ.ɪŋ ˈpæn ˌɪn.ˈtuː ðə ˈfaɪər]

Van Ingen eigennam

Van Ingenproper noun

van ingewanden ontdoen werkwoord

eviscerate [eviscerated, eviscerating, eviscerates](to disembowel)
verb
[UK: ɪ.ˈvɪ.sə.reɪt] [US: ə.ˈvɪ.sə.ˌret]

van ingewanden ontdoenontweien substantief

evisceration [eviscerations](A disemboweling)
noun
[UK: ɪvˌɪsərˈeɪʃən] [US: ɪvˌɪsɚrˈeɪʃən]

verkeerd interpreteren werkwoord

misconstrue [misconstrued, misconstruing, misconstrues](to interpret erroneously)
verb
[UK: ˌmɪ.skən.ˈstruː] [US: ˌmɪ.skən.ˈstruː]

vertrouwen hebben in substantief

trust [trusts]noun
[UK: trʌst] [US: ˈtrəst]

vervaardigd in China bijvoeglijk naamwoord

made in China(manufactured in the PRC)
adjective

verwaarloosd; instorten bijvoeglijk naamwoord

derelict(abandoned)
adjective
[UK: ˈde.rə.lɪkt] [US: ˈde.rə.ˌlɪkt]

vlinders in de buik hebben werkwoord

have butterflies in one's stomach(be nervous)
verb
[UK: həv ˈbʌt.ə.flaɪz ɪn wʌnz ˈstʌ.mək] [US: həv ˈbʌt.r̩.flaɪz ɪn wʌnz ˈstʌ.mək]

vlinders in je buik bijvoeglijk naamwoord

lovesick(having an aching desire for one's beloved)
adjective
[UK: ˈlʌv.sɪk] [US: ˈlʌv.sɪk]

volledig inbeslagnemend bijvoeglijk naamwoord

engrossing(absorbing)
adjective
[UK: ɪn.ˈɡrəʊs.ɪŋ] [US: ɪnˈɡro.ʊs.ɪŋ]

vooraf instellen bijvoeglijk naamwoord

preset(set in advance)
adjective
[UK: ˌpriː.ˈset] [US: pri.ˈset]

voortdurend in moeilijkheden bijvoeglijk naamwoord

embattled(having battlements or crenellations)
adjective
[UK: ɪm.ˈbæt.l̩d] [US: em.ˈbæt.l̩d]

voorwaardelijke invrijheidstelling substantief
{f}

parole(law: a release of (a prisoner))
noun
[UK: pə.ˈrəʊl] [US: pəˈroʊl]

we would sit by the hole on the frozen lake and fish for hours. - 's winters zaten we bij het gat in het bevroren meer en visten we urenlang. werkwoord

would(indicating an action in the past that happened repeatedly or commonly)
verb
[UK: wʊd] [US: ˈwʊd]

wederrechtelijke inbezitneming substantief

usurpation(wrongful seizure)
noun
[UK: ˌjuː.zɜː.ˈpeɪʃ.n̩] [US: ˌjuː.sər.ˈpeɪʃ.n̩]

weer in orde bijvoeglijk naamwoord

good to go(ready for use (thing))
adjective

werk in uitvoering substantief

work in progress [works in progress](work)
noun
[UK: ˈwɜːk ɪn prə.ˈɡres] [US: ˈwɝːk ɪn ˈprɑː.ˌɡres]

West-Indië eigennam
{n}

West Indies(islands of the Caribbean sea)
proper noun

West-Indiër substantief
{m}

West Indian(of or from the West Indies)
noun
[UK: west ˈɪn.dɪən] [US: ˈwest ˈɪn.diən]

West-Indisch bijvoeglijk naamwoord

West Indian(of or from the West Indies)
adjective
[UK: west ˈɪn.dɪən] [US: ˈwest ˈɪn.diən]

wolf in schaapskleren substantief
{m}

wolf in sheep's clothing(someone or something harmful or threatening but disguised as something peaceful or pleasant)
noun

wratten en al inbegrepen bijvoeglijk naamwoord

warts and all(of a description which does not conceal shortcomings or imperfections)
adjective

zich in de echt verbinden werkwoord

marry [married, marrying, marries](to be joined in marriage)
verb
[UK: ˈmæ.ri] [US: ˈme.ri]

zich in de vingers snijden werkwoord

shoot oneself in the foot(to act against one's own interest)
verb

zich in een ander verplaatsen werkwoord

put oneself in someone's shoes(look at a situation as if one were the other person)
verb

zich in een bepaalde plek bevinden werkwoord

find oneself(to discover oneself to be in a particular place)
verb
[UK: faɪnd wʌn.ˈself] [US: ˈfaɪnd wʌn.ˈself]

zich in zijn levensonderhoud voorzien werkwoord

make a living(earn enough income)
verb

zich inbeelden werkwoord

conjure [conjured, conjuring, conjures](to imagine or picture in the mind)
verb
[UK: ˈkʌn.dʒə(r)] [US: ˈkɑːn.dʒər]

imagine [imagined, imagining, imagines]((transitive) to form a mental image of something)
verb
[UK: ɪ.ˈmæ.dʒɪn] [US: ˌɪ.ˈmæ.dʒən]

zich induffelen werkwoord

bundle [bundled, bundling, bundles](intransitive: to dress warmly)
verb
[UK: ˈbʌn.dl̩] [US: ˈbʌn.dl̩]

zich inhouden werkwoord

forbear [forbore, forborne, forbearing, forbears](to control oneself when provoked)
verb
[UK: fɔː.ˈbeə(r)] [US: fɔːr.ˈbeər]

zich inlaten werkwoord

concern [concerned, concerning, concerns](to be of importance to)
verb
[UK: kən.ˈsɜːn] [US: kən.ˈsɝːn]

4567

Zoek geschiedenis