Nederlands-Duits woordenboek »

teen betekenis in Duits

NederlandsDuits
lazuursteen m

der Lasurstein [des Lasursteines|Lasursteins; die Lasursteine]Substantiv

leisteen m

der Schiefer [des Schiefers; die Schiefer]Substantiv

leisteen o

Schiefergestein

meteen bijvoeglijk naamwoord

umgehendAdjektiv

meteen bijwoord

alsbaldAdverb

flugsAdverb

gleichAdverb

sofortAdverb

sogleich

meteenstokslaan werkwoord

stäupen [stäupte; hat gestäupt]Verb

meteententkamperen v

zelten [zeltete; hat gezeltet]Verb

meteoorsteen substantief

der Aerolith [des Aerolithen/Aeroliths; die Aerolithen/Aerolithe]Substantiv

meteoorsteen m

der Meteorstein [des Meteorsteines|Meteorsteins; die Meteorsteine]Substantiv

puimsteen m

der Bimsstein [des Bimssteines, des Bimssteins; die Bimssteine]Substantiv

schoorsteen substantief

die Esse [der Esse; die Essen, —]Substantiv

schoorsteen m

der Schornstein [des Schornsteins, des Schornsteines; die Schornsteine]Substantiv

schoorsteen o

der Kamin [des Kamins; die Kamine]Substantiv

schoorsteenpijp substantief

die Esse [der Esse; die Essen, —]Substantiv

schoorsteenpijp m

der Schornstein [des Schornsteins, des Schornsteines; die Schornsteine]Substantiv

schuursteen m

der Bimsstein [des Bimssteines, des Bimssteins; die Bimssteine]Substantiv

steen substantief

die Gemme [der Gemme; die Gemmen]Substantiv

steen m

der Backstein [des Backstein(e)s; die Backsteine]Substantiv

der Stein [des Steins, des Steines; die Steine]Substantiv

der Ziegel [des Ziegels; die Ziegel] (auch:) die Ziegel [der Ziegel; die Ziegeln]Substantiv

der Ziegelstein [des Ziegelstein(e)s; die Ziegelsteine]Substantiv

Steenbok m

der Steinbock [des Steinbock(e)s; die Steinböcke]Substantiv

steenenbeenklagen v

jammern [jammerte; hat gejammert] (über +AKK)Verb

lamentieren [lamentierte; hat lamentiert]Verb

steengruis m

der Grus [des Gruses; die Gruse]Substantiv

der Schutt [des Schutts, des Schuttes; —]Substantiv

steenhouwer m

der Steinmetz [des Steinmetzen; die Steinmetze, die Steinmetzen]Substantiv

steenkarper substantief

die Karausche [der Karausche; die Karauschen]Substantiv

steenkool substantief

die Kohle [der Kohle; die Kohlen]Substantiv

steenkoud bijvoeglijk naamwoord

eiskaltAdjektiv

steenkunde

Gesteinkunde

Steinkunde

steenkunde substantief

die Gesteinskunde [der Gesteinskunde; —]Substantiv

die Lithologie [der Lithologie; —]Substantiv

steenpuist o

der das Furunkel [des Furunkels, des Furunkels; die Furunkel]Substantiv

steenpuist v

Blutgeschwür

123