Nederlands-Duits woordenboek »

kundig betekenis in Duits

NederlandsDuits
kundig bijvoeglijk naamwoord

begabt [begabter; am begabtesten]Adjektiv

fähig [fähiger; am fähigsten] (zu + D)Adjektiv

imstandeAdjektiv

tüchtig [tüchtiger; am tüchtigsten]Adjektiv

kundigheid substantief

die Kapazität [der Kapazität; die Kapazitäten]Substantiv

deskundig werkwoord

erfahren [erfuhr; hat erfahren]Verb

deskundig bijvoeglijk naamwoord

bewandert [bewanderter; am bewandertsten]Adjektiv

gewiegt

kompetent [kompetenter; am kompetentesten]Adjektiv

kundig [kundiger; am kundigsten]Adjektiv

zuständigAdjektiv

geneeskundig bijvoeglijk naamwoord

medizinischAdjektiv

ooftkundige

Obstkundiger

ooftkundige m

der Pomologe [des Pomologen; die Pomologen]Substantiv

opvoedkundige m

der Pädagoge [des Pädagogen; die Pädagogen]Substantiv

schriftkundige m

der GraphologeSubstantiv

staatkundig bijvoeglijk naamwoord

politisch [politischer; am politischsten]Adjektiv

sterrenkundige m

der Astronom [des Astronomen; die Astronomen]Substantiv

vakkundig bijvoeglijk naamwoord

kompetent [kompetenter; am kompetentesten]Adjektiv

zuständigAdjektiv

veeartsenijkundig

veterinär

verloskundige substantief

die Hebamme [der Hebamme; die Hebammen]Substantiv

waterbouwkundig bijvoeglijk naamwoord

hydraulischAdjektiv

werktuigkundige m

der Mechaniker [des Mechanikers; die Mechaniker]Substantiv

wiskundig bijvoeglijk naamwoord

mathematisch [mathematischer; am mathematischsten]Adjektiv

zaakkundig werkwoord

erfahren [erfuhr; hat erfahren]Verb

zaakkundig bijvoeglijk naamwoord

bewandert [bewanderter; am bewandertsten]Adjektiv

gewiegt

kompetent [kompetenter; am kompetentesten]Adjektiv

kundig [kundiger; am kundigsten]Adjektiv

zuständigAdjektiv

zedenkundig bijvoeglijk naamwoord

moralisch [moralischer; am moralischsten]Adjektiv

sittlich [sittlicher; am sittlichsten]Adjektiv