Holland-Német szótár »

van németül

HollandNémet
vangen v

erbeuten [erbeutet; hat erbeutet]Verb

ergreifen [ergriff; hat ergriffen] (über +AKK)Verb

ertappen [ertappte; hat ertappt]Verb

erwischen [erwischte; hat erwischt]Verb

fangenVerb

fassen [fasste; hat gefasst]Verb

vangisteren bijvoeglijk naamwoord

gestrigAdjektiv

vangoedesmaakgetuigend bijvoeglijk naamwoord

delikat [delikater; am delikatesten]Adjektiv

vangst substantief

die Beute [der Beute; die Beuten]Substantiv

vangst m

der Fang [des Fangs, des Fanges; die Fänge]Substantiv

vanharte bijwoord

herzlich (verstärkend bei Adjektiven und Verben)Adverb

vanhetRomeinseRijk bijvoeglijk naamwoord

römischAdjektiv

vanhetzelfde bijwoord

gleichAdverb

gleichfallsAdverb

vanille substantief

die Vanille [der Vanille; —]Substantiv

vanklei bijvoeglijk naamwoord

irdenAdjektiv

vanmeningzijn

dafür halten

vanmeningzijn v

befinden [befand; hat befunden]Verb

erachten [erachtete; hat erachtet]Verb

meinen [meinte; hat gemeint Akkusativ]Verb

vanmeningzijn werkwoord
veraltet

bedünken [bedünkte; hat bedünkt]Verb

vanmiddag bijwoord

heute Nachmittag

vannature bijvoeglijk naamwoord

natürlich [natürlicher; am natürlichsten]Adjektiv

vannuafaan

fortan

vannutzijn werkwoord

frommen [frommte; ist gefrommt]Phrase

vannutzijn v

dienen [diente; hat gedient]Verb

nützen [nützte; hat genützt]Verb

vanoverwegendbelang bijvoeglijk naamwoord

entscheidend [entscheidender; am entscheidendsten]Adjektiv

vanplanzijn

die Absicht haben

vanplanzijn v

beabsichtigen [beabsichtigte; hat beabsichtigt]Verb

vorhaben [hatte vor; hat vorgehabt]Verb

vanstapellopen v

fahren [fuhr; hat/ist gefahren] (über +AKK)Verb

gehen [ging; ist gegangen]Verb

treten [trat; hat/ist getreten]Verb

vanstreek

unpäßlich

vantijdtottijd

dann und wann

von Zeit zu Zeit

vantijdtottijd bijvoeglijk naamwoord

zeitweiligAdjektiv

vanvandaag

heutig

vanverre

von weitem

123