Holland-Német szótár »

hoe németül

HollandNémet
schoelje m

der Schurke [des Schurken; die Schurken]Substantiv

schoen [schoenen] m

der Schuh [des Schuh(e)s; die Schuhe]Substantiv

schoencrème substantief

die Wichse [der Wichse; die Wichsen]Substantiv

schoener m

Goelette

der Schoner [des Schoners; die Schoner]Substantiv

schoenmaker m

der Schuhmacher [des Schuhmachers; die Schuhmacher]Substantiv

der Schuster [des Schusters; die Schuster]Substantiv

schoenpoetsen v

wichsen [wichste; hat gewichst]Verb

schoensmeer substantief

die Wichse [der Wichse; die Wichsen]Substantiv

schoenveter o

das Schuhband [des Schuhbandes|Schuhbands; die Schuhbänder]Substantiv

schoepenrad substantief

die Turbine [der Turbine; die Turbinen]Substantiv

schuilhoek o

das Versteck [des Verstecks; die Verstecke]Substantiv

slijmhoest m

der Keuchhusten [des Keuchhustens; —]Substantiv

tekendriehoek o

das Winkelmaß [des Winkelmaßes; die Winkelmaße]Substantiv

tenbehoevevan

zu ... Gunsten

topvandriehoek substantief

die Spitze [der Spitze; die Spitzen]Substantiv

tothoever

inwieweit

voorhoede substantief

die Vorhut [der Vorhut; die Vorhuten]Substantiv

voorhoede m

der VortrabSubstantiv

123