Holland-Német szótár »

aardig jelentése németül

HollandNémet
aardig bijvoeglijk naamwoord

freundlich [freundlicher; am freundlichsten]Adjektiv

hübsch [hübscher; am hübschesten]Adjektiv

ziemlich [ziemlicher; am ziemlichsten]Adjektiv

aardigheidje m

der Jux [des Juxes; die Juxe]Substantiv

der Scherz [des Scherzes; die Scherze]Substantiv

der Spaß [des Spaßes; die Späße]Substantiv

aalwaardig bijvoeglijk naamwoord

einfach [einfacher; am einfachsten]Adjektiv

einfältig [einfältiger; am einfältigsten]Adjektiv

unüberlegtAdjektiv

aanbevelenswaardig bijvoeglijk naamwoord

empfehlungswert

aanbiddenswaardig bijvoeglijk naamwoord

anbetenswert

achtenswaardig bijvoeglijk naamwoord

achtbar [achtbarer; am achtbarsten]Adjektiv

afgevaardigde

Delegierter

afgevaardigde m

der AbgeordneterSubstantiv

afvaardigen werkwoord

abordnen [ordnete ab; hat abgeordnet]Verb

deputieren [deputierte; hat deputiert]Verb

afvaardigen v

delegieren [delegierte; hat delegiert]Verb

afvaardiging substantief

die Abordnung [der Abordnung; —]Substantiv

die Delegation [der Delegation; die Delegationen]Substantiv

alleraardigst bijvoeglijk naamwoord

allerliebst [—; am am allerliebsten]Phrase

begerenswaardig bijvoeglijk naamwoord

erwünscht [erwünschter; am erwünschtesten]Adjektiv

beklagenswaardig bijvoeglijk naamwoord

arm [ärmer; am ärmsten]Adjektiv

erbärmlich [erbärmlicher; am erbärmlichsten]Adjektiv

bereidvaardigheid substantief

die Gefälligkeit [der Gefälligkeit; die Gefälligkeiten]Substantiv

betreurenswaardig bijvoeglijk naamwoord

bedauerlich [bedauerlicher; am bedauerlichsten]Adjektiv

bedauernswert [bedauernswerter; am bedauernswertesten]Adjektiv

bewonderenswaardig bijvoeglijk naamwoord

bewundernswert [bewundernswerter; am bewundernswertesten]Adjektiv

wunderbar [wunderbarer; am wunderbarsten]Adjektiv

boetvaardigheid substantief

die Buße [der Buße; die Bußen]Substantiv

boosaardig bijvoeglijk naamwoord

arg [ärger; am ärgsten]Adjektiv

arglistig [arglistiger; am arglistigsten]Adjektiv

boshaft [boshafter; am boshaftesten]Adjektiv

heimtückisch [heimtückischer; am heimtückischsten]Adjektiv

hämisch [hämischer; am hämischsten]Adjektiv

tückisch [tückischer; am tückischsten]Adjektiv

boosaardigheid substantief

die Bosheit [der Bosheit; die Bosheiten]Substantiv

eerbiedwaardig bijvoeglijk naamwoord

ehrbar [ehrbarer; am ehrbarsten]Adjektiv

ehrenhaft [ehrenhafter; am ehrenhaftesten]Adjektiv

eerwaardig bijvoeglijk naamwoord

ehrbar [ehrbarer; am ehrbarsten]Adjektiv

eigenaardig bijvoeglijk naamwoord

befremdendAdjektiv

12