German | Dutch |
---|---|
unendlich Adjektiv | eindeloosbijvoeglijk naamwoord oneindigbijvoeglijk naamwoord |
die Unendlichkeit [der Unendlichkeit; die Unendlichkeiten] Substantiv | oneindigheidsubstantief |
unentgeltlich Adjektiv | gratisbijvoeglijk naamwoord kosteloosbijvoeglijk naamwoord vrijbijvoeglijk naamwoord |
unerforschlich | onpeilbaarbijvoeglijk naamwoord |
unerhört [unerhörter; am unerhörtesten] Adjektiv | ongehoordbijvoeglijk naamwoord |
unerkannt Adjektiv | incognitobijvoeglijk naamwoord |
unermeßlich | mateloosbijvoeglijk naamwoord overmatigbijvoeglijk naamwoord |
unermüdlich [unermüdlicher; am unermüdlichsten] Adjektiv | onverflauwdbijvoeglijk naamwoord onvermoeibaarbijvoeglijk naamwoord onvermoeidbijvoeglijk naamwoord |
unersättlich Adjektiv | onlesbaarbijvoeglijk naamwoord |
unerschöpflich [unerschöpflicher; am unerschöpflichsten] Adjektiv | onuitputtelijkbijvoeglijk naamwoord |
unerschwinglich [unerschwinglicher; am unerschwinglichsten] Adjektiv | onbereikbaarbijvoeglijk naamwoord |
unfähig [unfähiger; am unfähigsten] Adjektiv | impotentbijvoeglijk naamwoord onbekwaambijvoeglijk naamwoord |
der Unfall [des Unfall(e)s; die Unfälle] Substantiv | ongeluksubstantief |
die Unfallhilfe [der Unfallhilfe; die Unfallhilfen] Substantiv | eerstehulpsubstantief |
unfehlbar [unfehlbarer; am unfehlbarsten] Adjektiv | bepaaldbijvoeglijk naamwoord beslistbijvoeglijk naamwoord onfeilbaarbijvoeglijk naamwoord persebijvoeglijk naamwoord striktbijvoeglijk naamwoord volstrektbijvoeglijk naamwoord vooralbijvoeglijk naamwoord zekerbijvoeglijk naamwoord |
unflätig [unflätiger; am unflätigsten] Adjektiv | smerigbijvoeglijk naamwoord |
der Ungar [des Ungarn; die Ungarn] Substantiv | |
das ungarisch [ungarischer; am ungarischsten] Substantiv | |
das Ungarn [Ungarn(s); —] (Staat im südöstlichen Mitteleuropa) Substantiv | |
ungeachtet | niettegenstaandevoegwoord |