über meaning in Dutch

German	Dutch
über	aan aandeoverkantvan aangaandewerkwoord betreffende bovenbijwoord meto overbijwoord over...heen overheenbijwoord vanbijwoord
über ... hinaus	langs voorbij
überall	allerwegenbijwoord alombijwoord overal wijdenzijd
überallhin	overalheen
überaus Adverb	bijzonderbijwoord danigbijwoord duchtigbijwoord geduchtbijwoord schromelijkbijwoord
überbieten [überbot; hat überboten] Verb	opbiedenv
das Überbleibsel [des Überbleibsels; die Überbleibsel] Substantiv	afvalo overblijfselo resto rommelo staartjeo
der Überblick [des Überblick(e)s; die Überblicke] Substantiv	kijkjem
überbringen [überbrachte; hat überbracht] Verb	aanbrengenv aandragenv bezorgenv brengenv
der Überdruß [des Überdrusses; —] Substantiv	vervelingm
überdrüssig Adjektiv	meligbijvoeglijk naamwoord saaibijvoeglijk naamwoord taaibijvoeglijk naamwoord vermoeiendbijvoeglijk naamwoord vervelendbijvoeglijk naamwoord
der Übereifer [des Übereifers; —] Substantiv	chauvinismem

Your history