English-Dutch dictionary »

vision meaning in Dutch

EnglishDutch
vision [visions] (ideal or goal)
noun
[UK: ˈvɪʒ.n̩]
[US: ˈvɪʒ.n̩]

kijksubstantief
{m}

visiesubstantief
{f}

vision [visions] (sense or ability of sight)
noun
[UK: ˈvɪʒ.n̩]
[US: ˈvɪʒ.n̩]

gezichtsvermogensubstantief
{n}

zicht [zichten]substantief
{n}

ziensubstantief
{n}

vision [visions] (something imaginary one thinks one sees)
noun
[UK: ˈvɪʒ.n̩]
[US: ˈvɪʒ.n̩]

droombeeldsubstantief
{n}

geestesverschijningsubstantief
{f}

visioensubstantief
{n}

visionary [visionaries] (impractical dreamer)
noun
[UK: ˈvɪ.ʒən.ri]
[US: ˈvɪ.ʒə.ˌne.ri]

dromersubstantief
{m}

fantastsubstantief
{m}

idealistsubstantief
{m}

visionary [visionaries] (someone who has visions)
noun
[UK: ˈvɪ.ʒən.ri]
[US: ˈvɪ.ʒə.ˌne.ri]

visionairsubstantief
{m}

visionary (having vision or foresight)
adjective
[UK: ˈvɪ.ʒən.ri]
[US: ˈvɪ.ʒə.ˌne.ri]

visionairbijvoeglijk naamwoord

visionary (idealistic or utopian)
adjective
[UK: ˈvɪ.ʒən.ri]
[US: ˈvɪ.ʒə.ˌne.ri]

fantastischbijvoeglijk naamwoord

idealistischbijvoeglijk naamwoord

onrealistischbijvoeglijk naamwoord

onverwezenlijkbaarbijvoeglijk naamwoord

utopischbijvoeglijk naamwoord

visionary (imaginary or illusory)
adjective
[UK: ˈvɪ.ʒən.ri]
[US: ˈvɪ.ʒə.ˌne.ri]

denkbeeldigbijvoeglijk naamwoord

ingebeeldbijvoeglijk naamwoord

onwerkelijkbijvoeglijk naamwoord

visionary (prophetic or revelatory)
adjective
[UK: ˈvɪ.ʒən.ri]
[US: ˈvɪ.ʒə.ˌne.ri]

helderziendebijvoeglijk naamwoord

cable television (television received through coaxial cables)
noun
[UK: ˈkeɪb.l̩ ˈtel.ɪ.ˌvɪʒ.n̩]
[US: ˈkeɪb.l̩ ˈtel.ə.ˌvɪʒ.n̩]

kabeltelevisiesubstantief
{f}

cell division [cell divisions] (a process by which a cell divides into two cells)
noun
[UK: sel dɪ.ˈvɪʒ.n̩]
[US: ˈsel dɪ.ˈvɪʒ.n̩]

celdelingsubstantief
{c}

celsplitsingsubstantief
{f}

colour television (a colour television set)
noun

kleurentelevisietoestelsubstantief
{n}

colour television (television in colour)
noun

kleurentelevisiesubstantief

division [divisions] (act or process of dividing anything)
noun
[UK: dɪ.ˈvɪʒ.n̩]
[US: dɪ.ˈvɪʒ.n̩]

delingsubstantief
{f}

scheidingsubstantief
{f}

verdelingsubstantief
{f}

division [divisions] (arithmetic: calculation involving this process)
noun
[UK: dɪ.ˈvɪʒ.n̩]
[US: dɪ.ˈvɪʒ.n̩]

staartdelingsubstantief
{f}

division [divisions] (arithmetic: process of dividing a number by another)
noun
[UK: dɪ.ˈvɪʒ.n̩]
[US: dɪ.ˈvɪʒ.n̩]

delensubstantief
{n}

division [divisions] (each of the parts resulting from division)
noun
[UK: dɪ.ˈvɪʒ.n̩]
[US: dɪ.ˈvɪʒ.n̩]

deelsubstantief
{n}

gedeeltesubstantief
{n}

division [divisions] (large military unit)
noun
[UK: dɪ.ˈvɪʒ.n̩]
[US: dɪ.ˈvɪʒ.n̩]

divisiesubstantief
{f}

division [divisions] (law: concept of separate responsibility)
noun
[UK: dɪ.ˈvɪʒ.n̩]
[US: dɪ.ˈvɪʒ.n̩]

deelbaarheidsubstantief
{f}

division [divisions] (section of a large company)
noun
[UK: dɪ.ˈvɪʒ.n̩]
[US: dɪ.ˈvɪʒ.n̩]

afdelingsubstantief
{f}

eenheidsubstantief
{f}

division of labour (separation of work)
noun
[UK: dɪ.ˈvɪʒ.n̩ əv ˈleɪb.ə(r)]
[US: dɪ.ˈvɪʒ.n̩ əv ˈleɪb.r̩]

arbeidsdelingsubstantief

division ring (algebraic concept)
noun

lichaamsubstantief
{n}

12