English-Dutch dictionary »

nu meaning in Dutch

EnglishDutch
nuzzle [nuzzled, nuzzling, nuzzles] (touch with the nose)
verb
[UK: ˈnʌz.l̩]
[US: ˈnʌz.l̩]

snuffelenwerkwoord

abrenunciation (absolute renunciation; repudiation)
noun

herroepingsubstantief
{m}

verzakingsubstantief
{m}

acetonuria (presence of acetone in the urine)
noun
[UK: ˌasɪtənjˈʊriə]
[US: ˌæsɪtənjˈʊriə]

acetonuriesubstantief

Ainu (language)
proper noun

Ainueigennam

alphanumeric (consisting of letters and numbers)
adjective
[UK: ˌæl.fə.njuː.ˈme.rɪk]
[US: ˌæl.fə.nuː.ˈme.rɪk]

alfanumeriekbijvoeglijk naamwoord

amanuensis [amanuenses] (a clerk, secretary or stenographer)
noun
[UK: ə.ˌmæ.nju.ˈen.sɪs]
[US: ə.ˌmæ.nju.ˈen.sɪs]

stenograafsubstantief
{m}

amanuensis [amanuenses] (one employed to take dictation)
noun
[UK: ə.ˌmæ.nju.ˈen.sɪs]
[US: ə.ˌmæ.nju.ˈen.sɪs]

kopiistsubstantief
{m}

schrijver op dictaatsubstantief
{m}

secretarissubstantief
{m}

annual (happening once a year)
adjective
[UK: ˈæ.njuəl]
[US: ˈæ.njuːəl]

jaarlijksbijvoeglijk naamwoord

jaarlijksebijvoeglijk naamwoord

annual aberration (deviation due to the Earth's orbital motion)
noun

jaarlijkse aberratiesubstantief
{m}

annual accounts ((accounting))
noun

jaarrekeningsubstantief
{f}

annual report (company report of activities for the preceding year)
noun

jaarverslagsubstantief
{n}

annually (once every year)
adverb
[UK: ˈæ.njuə.li]
[US: ˈæ.njuːə.li]

jaarlijksbijwoord

annuity [annuities] (right to receive amounts of money regularly)
noun
[UK: ə.ˈnjuːə.ti]
[US: ə.ˈnuːə.ti]

lijfrentesubstantief
{f}

lijfrenteverzekeringsubstantief
{f}

annul [annulled, annulling, annuls] (dissolve (a marital union))
verb
[UK: ə.ˈnʌl]
[US: ˈæ.nʌl]

ontbindenwerkwoord

annul [annulled, annulling, annuls] (formally revoke the validity of)
verb
[UK: ə.ˈnʌl]
[US: ˈæ.nʌl]

annulerenwerkwoord

annulment [annulments] (act or instance of annulling)
noun
[UK: ə.ˈnʌl.mənt]
[US: ˈæ.nʌl.mənt]

annulatiesubstantief
{f}

annuleringsubstantief
{f}

annulleringsubstantief
{f}

herroepingsubstantief
{f}

tenietdoeningsubstantief
{f}

annulment [annulments] (invalidation; declaration of something as being invalid)
noun
[UK: ə.ˈnʌl.mənt]
[US: ˈæ.nʌl.mənt]

nietigverklaringsubstantief
{f}

vernietigingsubstantief
{f}

annulment [annulments] (legal invalidation of a marriage)
noun
[UK: ə.ˈnʌl.mənt]
[US: ˈæ.nʌl.mənt]

ontbindingsubstantief

antechinus (marsupial)
noun

breedvoetbuidelmuizensubstantief

antepenultimate (two before the last)
adjective
[UK: ˌæn.tɪ.pɪ.ˈnʌl.tɪ.mət]
[US: ˌæn.tɪ.pɪ.ˈnʌl.tɪ.mət]

derdelaatstebijvoeglijk naamwoord

anuran (amphibian of the order Anura)
noun

kikvorsachtigesubstantief
{m}

anus [anuses] (lower opening of the digestive tract)
noun
[UK: ˈeɪ.nəs]
[US: ˈeɪ.nəs]

aarssubstantief
{m}

anussubstantief
{m}

Arabic numeral (any of the ten symbols from 0 through 9)
noun
[UK: ˈær.əb.ɪk ˈnjuː.mə.rəl]
[US: ˈær.əb.ɪk ˈnuː.mə.rəl]

Arabisch cijfersubstantief
{n}

atomic nucleus [atomic nucleuses] (nucleus of an atom)
noun
[UK: ə.ˈtɒ.mɪk ˈnjuː.klɪəs]
[US: ə.ˈtɑː.mɪk ˈnuː.kliəs]

atoomkernsubstantief

atomic number [atomic numbers] (number of protons)
noun
[UK: ə.ˈtɒ.mɪk ˈnʌm.bə(r)]
[US: ə.ˈtɑː.mɪk ˈnʌm.br̩]

atoomgetalsubstantief
{n}

atoomnummersubstantief
{n}

attenuate [attenuated, attenuating, attenuates] (To weaken)
verb
[UK: ə.ˈte.njuət]
[US: ə.ˈte.njuː.ˌet]

verzwakkenwerkwoord

automorphic number (number whose square ends in itself)
noun

automorf getalsubstantief
{n}

avenue [avenues] (broad street)
noun
[UK: ˈæ.və.njuː]
[US: ˈæ.və.ˌnuː]

laansubstantief
{?}

3456

Your history