English-Dutch dictionary »

mp meaning in Dutch

EnglishDutch
bump [bumped, bumping, bumps] (to knock against with a light blow or collision)
verb
[UK: bʌmp]
[US: ˈbəmp]

botsenwerkwoord

stotenwerkwoord

bumper (colloquial: large)
adjective
[UK: ˈbʌm.pə(r)]
[US: ˈbʌm.pər]

grootbijvoeglijk naamwoord

immensbijvoeglijk naamwoord

volbijvoeglijk naamwoord

bumper [bumpers] (impact absorber on a vehicle)
noun
[UK: ˈbʌm.pə(r)]
[US: ˈbʌm.pər]

bumpersubstantief
{m}

bumper [bumpers] (mechanical device to absorb impact)
noun
[UK: ˈbʌm.pə(r)]
[US: ˈbʌm.pər]

stootbloksubstantief
{n}

stootkussensubstantief
{n}

stootrandsubstantief
{m}

bumper [bumpers] (short ditty or jingle used to separate a show from the advertisements)
noun
[UK: ˈbʌm.pə(r)]
[US: ˈbʌm.pər]

aankondigingsjinglesubstantief
{m}

jinglesubstantief
{m}

bumper [bumpers] (side wall of a pool table)
noun
[UK: ˈbʌm.pə(r)]
[US: ˈbʌm.pər]

boordsubstantief
{m}

kant [kanten]substantief
{m}

bumper [bumpers] (someone or something that bumps)
noun
[UK: ˈbʌm.pə(r)]
[US: ˈbʌm.pər]

botsersubstantief
{m}

bumper car (vehicle)
noun
[UK: ˈbʌm.pə(r) kɑː(r)]
[US: ˈbʌm.pər ˈkɑːr]

botsautosubstantief
{m}

bumper sticker (sticker)
noun

bumperstickersubstantief
{m}

bumptious (obtrusively pushy)
adjective
[UK: ˈbʌmp.ʃəs]
[US: ˈbʌmp.ʃəs]

hanerigbijvoeglijk naamwoord

zelfgenoegzaambijvoeglijk naamwoord

Byzantine Empire (Greek-speaking empire in the Eastern Mediterranean region)
proper noun
[UK: ˈbɪ.zən.ˌtaɪn ˈem.paɪə(r)]
[US: ˈbɪ.zən.ˌtaɪn ˈem.paɪər]

Byzantijnse Keizerrijkeigennam
{n}

camp [camps] (outdoor place)
noun
[UK: kæmp]
[US: ˈkæmp]

kampsubstantief
{n}

camp [camped, camping, camps] (to live in a tent)
verb
[UK: kæmp]
[US: ˈkæmp]

kamperenwerkwoord

camp bed [camp beds] (a cot)
noun
[UK: kæmp bed]
[US: ˈkæmp ˈbed]

veldbedsubstantief
{n}

campaign [campaigns] (series of operations undertaken to achieve a set goal)
noun
[UK: kæm.ˈpeɪn]
[US: kæm.ˈpeɪn]

campagnesubstantief
{f}

veldtochtsubstantief
{m}

Campania (region of Italy)
proper noun
[UK: kampˈeɪniə]
[US: kæmpˈeɪniə]

Campaniëeigennam

campanology (study of bells)
noun
[UK: ˌkæm.pə.ˈnɒ.lə.dʒi]
[US: ˌkæm.pə.ˈnɒ.lə.dʒi]

campanologiesubstantief
{f}

campfire [campfires] (fire at a campground)
noun
[UK: ˈkæmp.faɪə(r)]
[US: ˈkæmp.ˌfaɪər]

kampvuursubstantief
{n}

camphor (white transparent waxy crystalline isoprenoid ketone)
noun
[UK: ˈkæm.fə(r)]
[US: ˈkæm.fər]

kamfersubstantief
{m}

Campine (region of Belgium)
proper noun

Kempeneigennam

campsite (a place where a tent may be or is pitched)
noun
[UK: ˈkæmp.saɪt]
[US: ˈkæmp.ˌsaɪts]

campingsubstantief

kampeerterreinsubstantief

campus [campuses] (grounds or property of a school, etc.)
noun
[UK: ˈkæm.pəs]
[US: ˈkæm.pəs]

campussubstantief
{m}

central simple algebra (type of associative algebra over a field)
noun

CEAsubstantief
{f}

centrale enkelvoudige algebrasubstantief
{f}

champagne [champagnes] (any sparkling white wine)
noun
[UK: ʃæm.ˈpeɪn]
[US: ʃæm.ˈpeɪn]

schuimwijnsubstantief
{m}

champagne [champagnes] (colour)
noun
[UK: ʃæm.ˈpeɪn]
[US: ʃæm.ˈpeɪn]

champagnekleursubstantief
{f}

champagne (of a very pale brownish-gold colour)
adjective
[UK: ʃæm.ˈpeɪn]
[US: ʃæm.ˈpeɪn]

champagnebijvoeglijk naamwoord

champagnekleurigbijvoeglijk naamwoord

Champagne [champagnes] (region of France)
noun
[UK: ʃæm.ˈpeɪn]
[US: ʃæm.ˈpeɪn]

Champagnesubstantief
{f}

champagne [champagnes] (sparkling white wine produced in Champagne)
noun
[UK: ʃæm.ˈpeɪn]
[US: ʃæm.ˈpeɪn]

champagnesubstantief
{f}

1234