fun meaning in Dutch

English	Dutch
fun (enjoyable, amusing) adjective [UK: fʌn] [US: ˈfən]	leukbijvoeglijk naamwoord lolligbijvoeglijk naamwoord plezantbijvoeglijk naamwoord plezierigbijvoeglijk naamwoord
fun (enjoyment or amusement) noun [UK: fʌn] [US: ˈfən]	lolsubstantief {m} pleziersubstantief {n} pretsubstantief {f} {m}
fun (to tease, kid, poke fun) verb [UK: fʌn] [US: ˈfən]	plagenwerkwoord
function [functions] (official or social occasion) noun [UK: ˈfʌŋk.ʃn̩] [US: ˈfʌŋk.ʃn̩]	gelegenheidsubstantief {f}
function [functioned, functioning, functions] (to carry on a function) verb [UK: ˈfʌŋk.ʃn̩] [US: ˈfʌŋk.ʃn̩]	functionerenwerkwoord
function [functioned, functioning, functions] (to have a function) verb [UK: ˈfʌŋk.ʃn̩] [US: ˈfʌŋk.ʃn̩]	dienenwerkwoord fungerenwerkwoord
function [functions] (what something does or is used for) noun [UK: ˈfʌŋk.ʃn̩] [US: ˈfʌŋk.ʃn̩]	functiesubstantief {f}
function word [function words] noun	functiewoordsubstantief {n}
functional (a function that takes a function as its argument) noun [UK: ˈfʌŋk.ʃn̩əl] [US: ˈfʌŋk.ʃn̩əl]	functionaalsubstantief
functional (in good working order) adjective [UK: ˈfʌŋk.ʃn̩əl] [US: ˈfʌŋk.ʃn̩əl]	functionerendbijvoeglijk naamwoord operationeelbijvoeglijk naamwoord werkendbijvoeglijk naamwoord
functional (useful, serving a purpose) adjective [UK: ˈfʌŋk.ʃn̩əl] [US: ˈfʌŋk.ʃn̩əl]	doelmatigbijvoeglijk naamwoord functioneelbijvoeglijk naamwoord
functional requirement (a condition or capability) noun	functievereistesubstantief {f}
functionality [functionalities] (ability) noun [UK: ˌfʌŋk.ʃə.ˈnæ.lə.ti] [US: ˌfʌŋk.ʃə.ˈnæ.lə.ti]	functionaliteitsubstantief
functioning (manner by which something functions) noun [UK: ˈfʌŋk.ʃn̩ɪŋ] [US: ˈfʌŋk.ʃn̩.ɪŋ]	werkingsubstantief {f}
fund [funds] (sum or source of money) noun [UK: fʌnd] [US: ˈfənd]	fondssubstantief {n}
fund [funded, funding, funds] (to pay for) verb [UK: fʌnd] [US: ˈfənd]	financierenwerkwoord
fundamental (pertaining to the foundation or basis; serving for the foundation) adjective [UK: ˌfʌn.də.ˈmen.tl̩] [US: ˌfʌn.də.ˈmen.tl̩]	fundamenteelbijvoeglijk naamwoord
fundamental group (group of equivalence classes of the homotopies of loops in a given topological space) noun	fundamentaalgroepsubstantief {f}
fundamental interaction (basic forces that act between elementary particles) noun [UK: ˌfʌn.də.ˈmen.tl̩ ˌɪn.tə.ˈræk.ʃn̩] [US: ˌfʌn.də.ˈmen.tl̩ ˌɪn.tə.ˈræk.ʃn̩]	fundamentele natuurkrachtsubstantief {m}
fundamental theorem noun	hoofdstellingsubstantief {f}
fundamentalism (religion) noun [UK: ˌfʌn.də.ˈmen.tə.lɪ.zəm] [US: ˌfʌn.də.ˈmen.tə.ˌlɪ.zəm]	fundamentalismesubstantief {n}
funding [fundings] (money provided as funds) noun [UK: ˈfʌnd.ɪŋ] [US: ˈfʌnd.ɪŋ]	financieringsubstantief
fundraiser [fundraisers] (individual who collects money) noun [UK: ˈfən.ˌdre.zə(r)] [US: ˈfən.ˌdre.zər]	collectantsubstantief
fundraiser [fundraisers] noun [UK: ˈfən.ˌdre.zə(r)] [US: ˈfən.ˌdre.zər]	inzamelactiesubstantief inzamelingsactiesubstantief
funeral [funerals] (ceremony to honour a deceased person) noun [UK: ˈfjuː.nə.rəl] [US: ˈfjuː.nə.rəl]	begrafenissubstantief {f}
funeral home (mortuary) noun [UK: ˈfjuː.nə.rəl həʊm] [US: ˈfjuː.nə.rəl hoʊm]	uitvaartcentrumsubstantief {n}
funeral march (slow march often played at funerals) noun [UK: ˈfjuː.nə.rəl mɑːtʃ] [US: ˈfjuː.nə.rəl ˈmɑːrtʃ]	begrafenismarssubstantief {m} dodenmarssubstantief {m} treurmarssubstantief {m}
funerary (relating to a funeral) adjective [UK: ˈfjuː.nə.rə.ri] [US: ˈfjuː.nə.ˌre.ri]	funerairebijvoeglijk naamwoord

12 >↑

fun meaning in Dutch

Your history

Online dictionaries

Might be interested