English-Dutch dictionary »

call meaning in Dutch

EnglishDutch
call [calls] (cry or shout)
noun
[UK: kɔːl]
[US: ˈkɒl]

roepsubstantief

call [calls] (social visit)
noun
[UK: kɔːl]
[US: ˈkɒl]

bezoeksubstantief
{n}

call [calls] (telephone conversation)
noun
[UK: kɔːl]
[US: ˈkɒl]

oproepsubstantief
{m}

telefoonsubstantief
{m}

telefoongespreksubstantief
{n}

call [called, calling, calls] (to contact by telephone)
verb
[UK: kɔːl]
[US: ˈkɒl]

opbellenwerkwoord

call [called, calling, calls] (to cry or shout)
verb
[UK: kɔːl]
[US: ˈkɒl]

schreeuwenwerkwoord

call [called, calling, calls] (to jump to another part of a program)
verb
[UK: kɔːl]
[US: ˈkɒl]

aanroepenwerkwoord

call [called, calling, calls] (to match or equal the amount of poker chips in the pot as the player that bet)
verb
[UK: kɔːl]
[US: ˈkɒl]

meegaanwerkwoord

call [called, calling, calls] (to name or refer to)
verb
[UK: kɔːl]
[US: ˈkɒl]

noemenwerkwoord

call [called, calling, calls] (to pay a social visit)
verb
[UK: kɔːl]
[US: ˈkɒl]

bezoekenwerkwoord

call [called, calling, calls] (to request, summon, or beckon)
verb
[UK: kɔːl]
[US: ˈkɒl]

roepenwerkwoord

call [called, calling, calls] (to require, demand)
verb
[UK: kɔːl]
[US: ˈkɒl]

vragen omwerkwoord

call a spade a spade (to speak the truth)
verb
[UK: kɔːl ə speɪd ə speɪd]
[US: ˈkɒl ə ˈspeɪd ə ˈspeɪd]

de dingen bij hun naam noemenwerkwoord

een kat een kat noemenwerkwoord

man en paard noemenwerkwoord

zeggen zoals het iswerkwoord

call an ambulance (request to call an ambulance)
phrase

bel een ambulancephrase

call center (business location for calls)
noun

callcentersubstantief
{n}

call it a day (to cease activity for the day)
verb
[UK: kɔːl ɪt ə deɪ]
[US: ˈkɒl ˈɪt ə ˈdeɪ]

morgen is er nog een dagwerkwoord

call it a day (to retire)
verb
[UK: kɔːl ɪt ə deɪ]
[US: ˈkɒl ˈɪt ə ˈdeɪ]

op rente gaanwerkwoord

call names (to insult somebody childishly)
verb
[UK: kɔːl ˈneɪmz]
[US: ˈkɒl ˈneɪmz]

scheldenwerkwoord

call on the carpet (reprimand)
verb

op het matje roepenwerkwoord

call sign (broadcasting)
noun
[UK: kɔːl saɪn]
[US: ˈkɒl ˈsaɪn]

roepletterssubstantief

call the fire department phrase

bel de brandweerphrase

call the police phrase

bel de politiephrase

call time (to announce the closing of a pub)
verb

sluiting aankondigenwerkwoord

call to arms (appeal to undertake a course of action)
noun

wapenkreetsubstantief
{m}

call to prayer (A public proclamation made five times a day in Muslim societies)
noun

gebedsoproepsubstantief
{m}

call tree (tree of people in which each person forwards a message to the next person)
noun

telefoonboomsubstantief
{m}

caller [callers] (the person who makes a telephone call)
noun
[UK: ˈkɔː.lə(r)]
[US: ˈkɒ.lər]

bellersubstantief

calligraph (write using calligraphy)
verb
[UK: kˈalɪɡrˌaf]
[US: kˈælɪɡrˌæf]

kalligraferenwerkwoord

schoonschrijvenwerkwoord

calligraphy (art of writing beautifully)
noun
[UK: kə.ˈlɪ.ɡrə.fi]
[US: kə.ˈlɪ.ɡrə.fi]

kalligrafiesubstantief
{c}

schoonschriftsubstantief
{c}

schoonschrijvensubstantief
{c}

calling name (name by which a person is identified in conversation)
noun

roepnaamsubstantief

Calliope (the Muse of eloquence and epic)
proper noun
[UK: kə.ˈlaɪə.pi]
[US: kə.ˈlaɪə.ˌpi]

Kalliopeeigennam
{f}

callipygian (having beautiful buttocks)
adjective
[UK: kˈalɪpˌɪdʒən]
[US: kˈælɪpˌɪdʒən]

kallipygischbijvoeglijk naamwoord

callous (emotionally hardened)
adjective
[UK: ˈkæ.ləs]
[US: ˈkæ.ləs]

afgestomptbijvoeglijk naamwoord

12