blur meaning in Dutch

English	Dutch
blur (A smear, smudge or blot) noun [UK: blɜː(r)] [US: ˈblɝː]	smetsubstantief veegsubstantief vlekjesubstantief
blur [blurred, blurring, blurs] (make indistinct or hazy, to obscure or dim) verb [UK: blɜː(r)] [US: ˈblɝː]	vervagenwerkwoord
blur [blurred, blurring, blurs] (smear, stain or smudge) verb [UK: blɜː(r)] [US: ˈblɝː]	bekladdenwerkwoord bevlekkenwerkwoord bezoedelenwerkwoord
blur (Something that appears hazy or indistinct) noun [UK: blɜː(r)] [US: ˈblɝː]	nevelig beeldsubstantief onduidelijke pleksubstantief
blurb [blurbs] (a short description of a book, film, or other work) noun [UK: blɜːb] [US: ˈblɝːb]	flaptekstsubstantief
blurred (Out of focus) adjective [UK: blɜːd] [US: ˈblɝːd]	floubijvoeglijk naamwoord onscherpbijvoeglijk naamwoord wazigbijvoeglijk naamwoord
blurry [blurrier, blurriest] (not clear, crisp, or focused) adjective [UK: ˈblɜː.ri] [US: ˈblɜː.ri]	wazigbijvoeglijk naamwoord
blurt [blurted, blurting, blurts] (to speak suddenly and unadvisedly) verb [UK: blɜːt] [US: ˈblɝːt]	uitflappenwerkwoord

Your history