English-Dutch dictionary »

app meaning in Dutch

EnglishDutch
apprentice [apprentices] (trainee, especially in a skilled trade)
noun
[UK: ə.ˈpren.tɪs]
[US: ə.ˈpren.təs]

leermeisjesubstantief
{n}

apprenticeship [apprenticeships] (condition of, or the time served by, an apprentice)
noun
[UK: ə.ˈpren.tɪ.ʃɪp]
[US: ə.ˈpren.təs.ˌʃɪp]

stagesubstantief
{f} {m}

apprise [apprised, apprising, apprises] (to make (someone or oneself) aware of some information, see also: inform; notify)
verb
[UK: ə.ˈpraɪz]
[US: ə.ˈpraɪz]

iemand op de hoogte houdenwerkwoord

inlichtenwerkwoord

approach [approached, approaching, approaches] ((figuratively) to draw near (to someone or something); to make advances; to approximate or become almost equal)
verb
[UK: ə.ˈprəʊtʃ]
[US: əˈproʊtʃ]

benaderenwerkwoord

approach [approaches] (act of drawing near in place or time)
noun
[UK: ə.ˈprəʊtʃ]
[US: əˈproʊtʃ]

aantochtsubstantief
{f}

benaderingsubstantief
{f}

komstsubstantief
{f}

approach [approaches] (avenue, passage, or way by which a building or place can be approached, see also: access)
noun
[UK: ə.ˈprəʊtʃ]
[US: əˈproʊtʃ]

laansubstantief
{f}

toegangsubstantief
{m}

approach [approaches] (manner of making (a policy) or solving (a problem, etc.))
noun
[UK: ə.ˈprəʊtʃ]
[US: əˈproʊtʃ]

aanpaksubstantief
{m}

approach [approached, approaching, approaches] (to come or go near, in place or time; to advance nearer; to draw nigh)
verb
[UK: ə.ˈprəʊtʃ]
[US: əˈproʊtʃ]

naderenwerkwoord

approach [approaches] (way an aircraft comes in to land at an airport)
noun
[UK: ə.ˈprəʊtʃ]
[US: əˈproʊtʃ]

aanvliegensubstantief
{n}

approachable (easy to talk to)
adjective
[UK: ə.ˈprəʊ.tʃəb.l̩]
[US: əˈpro.ʊ.tʃəb.l̩]

benaderbaarbijvoeglijk naamwoord

approaches (movements to gain favour, see also: advances)
noun
[UK: ə.ˈprəʊ.tʃɪz]
[US: əˈpro.ʊ.tʃɪz]

benaderingsubstantief
{f}

toenaderingsubstantief
{f}

approbation (the act of approval)
noun
[UK: ˌæ.prə.ˈbeɪʃ.n̩]
[US: ˌæ.prə.ˈbeɪʃ.n̩]

bekrachtigingsubstantief

appropriate (obsolete: set apart for a particular use or person)
adjective
[UK: ə.ˈprəʊ.priət]
[US: əˈpro.ʊ.priət]

aangewezenbijvoeglijk naamwoord

appropriate (peculiar, suitable, fit, proper)
adjective
[UK: ə.ˈprəʊ.priət]
[US: əˈpro.ʊ.priət]

geschiktbijvoeglijk naamwoord

passendbijvoeglijk naamwoord

toepasselijkbijvoeglijk naamwoord

appropriate (suitable to social situation)
adjective
[UK: ə.ˈprəʊ.priət]
[US: əˈpro.ʊ.priət]

gepastbijvoeglijk naamwoord

appropriate [appropriated, appropriating, appropriates] (to make suitable)
verb
[UK: ə.ˈprəʊ.priət]
[US: əˈpro.ʊ.priət]

aanpassenwerkwoord

appropriate [appropriated, appropriating, appropriates] (to set apart for)
verb
[UK: ə.ˈprəʊ.priət]
[US: əˈpro.ʊ.priət]

toewijzenwerkwoord

appropriate [appropriated, appropriating, appropriates] (to take to oneself in exclusion of others)
verb
[UK: ə.ˈprəʊ.priət]
[US: əˈpro.ʊ.priət]

zich toeëigenenwerkwoord

appropriation [appropriations] (act of appropriating, or something appropriated)
noun
[UK: ə.ˌprəʊ.pri.ˈeɪʃ.n̩]
[US: əˌpro.ʊ.pri.ˈeɪʃ.n̩]

toe-eigeningsubstantief
{f}

approval [approvals] (permission)
noun
[UK: ə.ˈpruːv.l̩]
[US: ə.ˈpruːv.l̩]

goedkeuringsubstantief
{f}

instemmingsubstantief
{f}

permissiesubstantief
{f}

toestemmingsubstantief
{f}

approve [approved, approving, approves] (to make or show to be worthy of approbation or acceptance)
verb
[UK: ə.ˈpruːv]
[US: ə.ˈpruːv]

instemmen metwerkwoord

approve [approved, approving, approves] (to sanction officially; to ratify; to confirm; as, to approve the decision of a court-martial)
verb
[UK: ə.ˈpruːv]
[US: ə.ˈpruːv]

goedkeurenwerkwoord

approximate (approaching; proximate; nearly resembling)
adjective
[UK: ə.ˈprɒk.sɪ.mət]
[US: ə.ˈprɑːk.sə.mət]

benaderendbijvoeglijk naamwoord

approximate (near correctness; nearly exact; not perfectly accurate;)
adjective
[UK: ə.ˈprɒk.sɪ.mət]
[US: ə.ˈprɑːk.sə.mət]

bij benaderingbijvoeglijk naamwoord

ongeveerbijvoeglijk naamwoord

approximately (imprecise but close to in quantity or amount)
adverb
[UK: ə.ˈprɒk.sɪ.mət.li]
[US: ə.ˈprɑːk.sə.mət.li]

ongeveerbijwoord

approximation [approximations] (act of approximating)
noun
[UK: ə.ˌprɒk.sɪ.ˈmeɪʃ.n̩]
[US: ə.ˌprɑːk.sə.ˈmeɪʃ.n̩]

benaderensubstantief

schattensubstantief

approximation [approximations] (imprecise solution)
noun
[UK: ə.ˌprɒk.sɪ.ˈmeɪʃ.n̩]
[US: ə.ˌprɑːk.sə.ˈmeɪʃ.n̩]

benaderingsubstantief

schattingsubstantief

345