annual meaning in Dutch

English	Dutch
annual (happening once a year) adjective [UK: ˈæ.njuəl] [US: ˈæ.njuːəl]	jaarlijksbijvoeglijk naamwoord jaarlijksebijvoeglijk naamwoord
annual aberration (deviation due to the Earth's orbital motion) noun	jaarlijkse aberratiesubstantief {m}
annual accounts ((accounting)) noun	jaarrekeningsubstantief {f}
annual report (company report of activities for the preceding year) noun	jaarverslagsubstantief {n}
annually (once every year) adverb [UK: ˈæ.njuə.li] [US: ˈæ.njuːə.li]	jaarlijksbijwoord
biannual (occurring twice a year; semi-annual) adjective [UK: baɪ.ˈæ.njuəl] [US: baˈjæ.nuːəl]	halfjaarlijksbijvoeglijk naamwoord
semiannual (half-yearly) adjective [UK: ˌse.mi.ˈæ.njə.wəl] [US: ˌse.mi.ˈæ.njə.wəl]	halfjaarlijksbijvoeglijk naamwoord halfjaarlijksebijvoeglijk naamwoord

Your history