Engels-Nederlands woordenboek »

shed betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
ravish [ravished, ravishing, ravishes] (seize and carry away by violence; snatch by force)
verb
[UK: ˈræ.vɪʃ]
[US: ˈræ.vɪʃ]

ontvoerenwerkwoord

schakenwerkwoord

ravish [ravished, ravishing, ravishes] (transport with joy or delight; delight to ecstasy)
verb
[UK: ˈræ.vɪʃ]
[US: ˈræ.vɪʃ]

in vervoering brengenwerkwoord

vervoerenwerkwoord

refresh [refreshed, refreshing, refreshes] (computing: to reload a document, web page etc.)
verb
[UK: rɪ.ˈfreʃ]
[US: rə.ˈfreʃ]

een webpagina herladenwerkwoord

refresh [refreshed, refreshing, refreshes] (to renew or revitalize)
verb
[UK: rɪ.ˈfreʃ]
[US: rə.ˈfreʃ]

verfrissenwerkwoord

refurbish [refurbished, refurbishing, refurbishes] (rebuild or replenish)
verb
[UK: ˌriː.ˈfɜː.bɪʃ]
[US: ri.ˈfɝː.bɪʃ]

opkalefaterenwerkwoord

opknappenwerkwoord

renoverenwerkwoord

relinquish [relinquished, relinquishing, relinquishes] (to give up, abandon)
verb
[UK: rɪ.ˈlɪŋ.kwɪʃ]
[US: rə.ˈlɪŋ.kwɪʃ]

afstand doen vanwerkwoord

loslatenwerkwoord

opgevenwerkwoord

verzakenwerkwoord

relinquish [relinquished, relinquishing, relinquishes] (to let go, physically release)
verb
[UK: rɪ.ˈlɪŋ.kwɪʃ]
[US: rə.ˈlɪŋ.kwɪʃ]

vrijlatenwerkwoord

relish [relished, relishing, relishes] (to taste or eat with pleasure; to like the flavor of)
verb
[UK: ˈre.lɪʃ]
[US: ˈre.lɪʃ]

genietenwerkwoord

smakenwerkwoord

smullenwerkwoord

replenish [replenished, replenishing, replenishes] (to refill)
verb
[UK: rɪ.ˈple.nɪʃ]
[US: ri.ˈple.nɪʃ]

aanvullenwerkwoord

republish [republished, republishing, republishes] (to publish once again; to print and distribute copies of a work that has previously been printed and distributed)
verb
[UK: ˌriːˈpʌblɪʃ ]
[US: ˌriˈpʌblɪʃ ]

heruitgevenwerkwoord

rush [rushed, rushing, rushes] (to hurry)
verb
[UK: rʌʃ]
[US: ˈrəʃ]

afraffelenwerkwoord

slash [slashed, slashing, slashes] (to make a broad cut with an edged weapon)
verb
[UK: slæʃ]
[US: sˈlæʃ]

hakkenwerkwoord

houwenwerkwoord

klievenwerkwoord

snijdenwerkwoord

slosh [sloshed, sloshing, sloshes] (of a liquid, to shift chaotically; to splash noisily)
verb
[UK: slɒʃ]
[US: sˈlɑːʃ]

klotsenwerkwoord

splash [splashed, splashing, splashes] (to hit or agitate liquid)
verb
[UK: splæʃ]
[US: ˈsplæʃ]

spetterenwerkwoord

squash [squashed, squashing, squashes] (to compress)
verb
[UK: skwɒʃ]
[US: ˈskwɑːʃ]

samenpersenwerkwoord

stash [stashed, stashing, stashes] (store away for later use)
verb
[UK: stæʃ]
[US: ˈstæʃ]

opbergenwerkwoord

opslaanwerkwoord

verstoppenwerkwoord

thrash [thrashed, thrashing, thrashes] (to beat mercilessly)
verb
[UK: θræʃ]
[US: ˈθræʃ]

afranselenwerkwoord

thresh [threshed, threshing, threshes] (to separate the grain from the straw or husks)
verb
[UK: θreʃ]
[US: ˈθreʃ]

dorsenwerkwoord

unfinished (not finished)
adjective
[UK: ʌn.ˈfɪ.nɪʃt]
[US: ʌn.ˈfɪ.nɪʃt]

onafbijvoeglijk naamwoord

onafgemaaktbijvoeglijk naamwoord

onvoltooidbijvoeglijk naamwoord

unleashed (not leashed)
adjective
[UK: ʌn.ˈliːʃt]
[US: ʌn.ˈliːʃt]

losgelatenbijvoeglijk naamwoord

unleash [unleashed, unleashing, unleashes] (to free from a leash)
verb
[UK: ʌn.ˈliːʃ]
[US: ʌn.ˈliːʃ]

loslatenwerkwoord

vrijlatenwerkwoord

unleash [unleashed, unleashing, unleashes] (to release)
verb
[UK: ʌn.ˈliːʃ]
[US: ʌn.ˈliːʃ]

ontketenenwerkwoord

vanish [vanished, vanishing, vanishes] (become invisible or to move out of view unnoticed)
verb
[UK: ˈvæ.nɪʃ]
[US: ˈvæ.nɪʃ]

verdwijnenwerkwoord

3456

Zoek geschiedenis